Vierde tranche

Uit kennis.vinx.nu
Versie door Han (Overleg | bijdragen) op 21 dec 2015 om 09:19

Ga naar:navigatie, zoeken


Inhoud

Strekking

In de vierde tranche komen onder andere ziekenhuizen, gieterijen, hondenkennels en asbestverwijderingsbedrijven onder het Activiteitenbesluit te vallen.

Verder wordt het normatieve deel van de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR) in het Activiteitenbesluit ondergebracht. Ook komen het Besluit LPG-tankstations, het Besluit hefschroefvliegtuigen ziekenhuizen en de Regeling op-, overslag en distributie benzine in het Activiteitenbesluit.

Tot slot is er een aantal wijzigingen ter verduidelijking van voorschriften, verlichting van lasten en reparatiepunten. Zo komt het overgangsrecht in hoofdstuk 3 en 4 van het besluit en de regeling te staan. Ook komen er erkende energiebesparende maatregelen in de Activiteitenregeling.

Naast het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling wijzigen ook het Besluit omgevingsrecht, het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit lozen buiten inrichtingen en de Ministeriële regeling omgevingsrecht.


Officiële Publicatie

De publicatie tot wijziging van het Activiteitenbesluit is gepubliceerd op 1 oktober 2015 en is hier te vinden.

De publicatie tot wijziging van de Activiteitenregeling is gepubliceerd op 2 oktober 2015 en is hier te vinden.


Voorpublicaties

De voorpublicatie tot wijziging van het Activiteitenbesluit is gepubliceerd op 7 juli 2014 en is hier te vinden.

De voorpublicatie tot wijziging van de Activiteitenregeling is gepubliceerd op 6 augustus 2014 en is hier te vinden.


Datum van inwerkingtreding

Energiebesparing: 1 december 2015

Overige onderdelen: 1 januari 2016

Het Besluit van 21 november 2015 tot vaststelling van de momenten van inwerkingtreding is hier te vinden.

Inhoud van de wetswijzigingen

De vierde tranche bevat een dermate grote hoeveelheid wijzigingen dat er per hoofdstuk, afdeling of paragraaf overzichten zijn opgesteld van de veranderingen. Is een onderdeel niet vermeld, dan betekent dit dat daar geen veranderingen in zullen zijn. Per onderdeel in het AB zijn tegelijk de wijzigingen in de bijbehorende onderdelen van de AR vermeld.

Onderaan is een overzicht opgenomen van de wijzigingen ten opzichte van de voorpublicatie.


Hoofdstuk 1 Algemeen

Samenvatting

Activiteitenbesluit

In het besluit worden de volgende artikelen gewijzigd:


Artikel 1.1

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De volgende begrippen met de daarbij behorende begripsomschrijvingen worden in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Bs,dan: geluidbelastingindicator inzake schietgeluid voor de dag, avond en nachtperiode, berekend overeenkomstig de berekeningsmethodiek inzake schietgeluid;

buitenschietbaan: een schietbaan of een combinatie van schietbanen in de buitenlucht of in een gebouw of deel van een gebouw zonder een gesloten afdekking;

buitenschietbaan met beperkte onveilige zone: buitenschietbaan met zodanige voorzieningen dat de onveilige zone wordt beperkt tot een gebied tussen het wapen en de kogelvanger;

dampterugwinningseenheid: installatie voor de terugwinning van benzine uit damp of de omzetting naar elektrische energie of warmte uit damp, met inbegrip van eventuele buffertanksystemen van een terminal;

EU-richtlijn industriële emissies: EU-richtlijn industriële emissies als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht; gaszak: flexibele opslagvoorziening voor gassen;

helitraumacentrum: een academisch ziekenhuis dat binnen de inrichting beschikt over een voorziening voor het landen en opstijgen van hefschroefvliegtuigen en die voorziening hoofdzakelijk in gebruik heeft voor het regulier vervoeren van een mobiel medisch team;

kleiduiven: kleiduiven als bedoeld in artikel 1 van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer;

kleiduivenbaan: buitenschietbaan waarop wordt geschoten met hagelgeweren met als doel, kleiduiven of andere doelen in het kader van de oefening voor de jacht te raken;

laadportaal: laadportaal als bedoeld in artikel 2, onderdeel o, van richtlijn 94/63;

LPG: mengsel, bestaande uit hoofdzakelijk propaan, propeen, butanen en butenen;

LPG-afleverinstallatie: reservoir inclusief de leidingen, appendages en toebehoren, de afleverzuilen en het vulpunt van het reservoir;

LPG-tankstation: inrichting voor het afleveren van LPG aan motorvoertuigen voor het wegverkeer;

LPG-tankwagen: voertuig, gebouwd om LPG te vervoeren en uitgerust met één of meer vaste tanks;

mobiel medisch team: team bestaande uit in ieder geval een arts en een verpleegkundige, ieder met een specifieke opleiding en ervaring op het gebied van de pre-hospitale spoedeisende medische hulpverlening;

munitie-QRA: beoordeling van de veiligheidssituatie en het risico van voorgenomen activiteiten in de veiligheidszones van een militaire munitieopslagplaats;

natuurlijk koudemiddel: koolstofdioxide, ammoniak of koolwaterstoffen niet zijnde een gefluoreerd broeikasgas als bedoeld in Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 dan wel een gereguleerde stof als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009, voor zover toegepast als koudemiddel;

NEG: netto explosief gewicht, uitgedrukt als de massa van de explosieve stof of de massa van de explosieve stof in een ontplofbaar voorwerp;

NTA: door de Stichting Nederlandse Normalisatie-instituut uitgegeven Nederlandse Technische Afspraak;

onveilige zone: gebied waarin kogels dan wel hagel afkomstig uit vuurwapens kunnen neerkomen tijdens schieten op een buitenschietbaan;

ziekenhuis: algemeen, academisch of categoriaal ziekenhuis als bedoeld in categorie 23.1, onderdeel a, onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht;


Onderdeel A

Onder 1, onder a


In artikel 1.1, eerste lid, is een aantal nieuwe begrippen met bijbehorende begripsomschrijvingen opgenomen. Het betreft de volgende begrippen.

Bs, dan

Het begrip «Bs,dan», staat voor de Beoordeling schietgeluid, dag-avond-nacht. Dit beschrijft de geluidbelasting uitgedrukt als dag-avond-nachtwaarde voor het schieten op buitenschietbanen.

Buitenschietbaan

Een «buitenschietbaan» is een schietbaan of een combinatie van schietbanen in de buitenlucht of in een gebouw of deel van een gebouw zonder een gesloten afdekking. In het Activiteitenbesluit waren al een definitie en voorschriften opgenomen voor een «binnenschietbaan». Bij het schieten op buitenschietbanen zijn de milieuaspecten geluid, bodem en externe veiligheid, relevant. Buitenschietbaan met beperkte onveilige zone Een «buitenschietbaan met beperkte onveilige zone» is een baan waarbij een minimaal oppervlak als onveilige zone blijft bestaan, namelijk het gebied van de baan zelf. Het gaat om het gebied tussen de standplaats van de schutter en de kogelvanger.

Dampterugwinningseenheid

Een «dampterugwinningseenheid» is relevant bij de op- en overslag van benzine. Voordat een tank wordt gevuld met vloeibaar product (benzine) is deze in veel gevallen nog gevuld met een restproduct in de dampfase. Deze damp wordt bij het vullen van de tank verdrongen door het product. Een dampterugwinningseenheid is een technische installatie die deze damp opvangt en terugvoert naar de tank waarbij de damp kan overgaan in de vloeistoffase.

EU-richtlijn industriële emissies

Er is een definitie opgenomen van de «EU-richtlijn industriële emissies». Er is voor gekozen om in de begripsomschrijving te verwijzen naar de definitie zoals eerder al was opgenomen in het Bor. In de begripsomschrijving van «oplosmiddeleninstallatie» wordt nu ook het begrip «EU-richtlijn industriële emissies» gebruikt (wijzigingsonderdeel g) en wordt een verduidelijking aangebracht door de installaties te koppelen aan bepaalde activiteiten en processen die in die installaties plaatsvinden.

Gaszak

Voorheen viel een gaszak van meer dan 150 liter onder de definitie van een opslagtank. Dat is niet wenselijk omdat een gaszak niet aan de eisen kan voldoen die gelden voor een opslagtank. Het toevoegen van een definitie van «gaszak» en het aanpassen van de definitie van «opslagtank», zorgt ervoor dat duidelijk is dat een flexibele opslagvoorziening geen opslagtank is. Dat sluit ook aan bij het gangbare taalgebruik.

Helitraumacentrum

De definitie van «helitraumacentrum» is inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit het Besluit hefschroefvliegtuigen bij ziekenhuizen milieubeheer (oud).

Kleiduiven

In de begripsomschrijving van «kleiduiven» wordt aangesloten bij het begrip «kleiduiven» zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer.


Kleiduivenbaan

Een «kleiduivenbaan» is een schietbaan, speciaal ingericht voor het schieten met hagel. Als zodanig is deze baan goed herkenbaar en ook alleen voor dat doel te gebruiken. Kleiduiven of vergelijkbare objecten worden gepresenteerd door deze in de lucht of langs de grond voort te laten bewegen, waarmee doelen voor de jacht worden voorgesteld. De schutter schiet met hagel op deze bewegende doelen. Een kleiduivenbaan is niet geschikt voor het op enigerlei wijze gebruiken voor het schieten met kogels, onder meer door het ontbreken van een kogelvanger en andere voorzieningen om de onveilige zone te beperken.

Laadportaal

Een «laadportaal» is een constructie op een terminal waar te allen tijde benzine in een tankwagen kan worden geladen. Het is een (metalen) constructie om de vularm gemakkelijk te leiden en te bevestigen. De vularm wordt gebruikt bij het laden van een mobiele tank maar deze behoeft geen onderdeel te zijn van het laadportaal. Een overslaginstallatie voor tankwagen omvat een of meerdere laadportalen. LPG «LPG» is een mengsel dat gasvormig is bij een normale temperatuur en druk en door middel van drukverhoging of temperatuurverlaging vloeibaar kan worden gemaakt.

LPG-tankstation

Een «LPG-tankstation» is een inrichting voor het afleveren van LPG aan motorvoertuigen voor het wegverkeer. In paragraaf 5.3.1 zijn bepalingen opgenomen voor LPG-tankstations. Er zijn bemande en onbemande LPG-tankstations. De onbemande LPG-tankstations worden afleverautomaten genoemd.


LPG-tankwagen Een «LPG-tankwagen» is een voertuig waarmee LPG wordt vervoerd. Voor de werking van paragraaf 5.3.1 zijn de LPG-tankwagens relevant die LPG aan-leveren bij LPG-tankstations. Van deze LPG-tankwagens zijn er ongeveer 30 in Nederland.

Mobiel medisch team

Deze definitie is ongewijzigd overgenomen uit het Besluit hefschroefvliegtuigen bij ziekenhuizen milieubeheer (oud).

Munitie-QRA

De kwantitatieve risicoanalyse die wordt opgesteld over de opslag van munitie wordt aangeduid als «munitie-QRA» (quantitative risk assessment). De munitie-QRA is in opzet anders dan wat binnen het domein van de externe veiligheid onder QRA wordt verstaan. Primair wordt bij een munitie-QRA gewerkt met effectafstanden van een ontploffing. Binnen deze effectafstanden kan eventueel een risicobenadering toegepast worden op inbreuken.


Natuurlijk koudemiddel

De definitie van «natuurlijk koudemiddel» was opgenomen in artikel 3.16c en is verplaatst naar artikel 1.1. Deze definitie is verplaatst omdat in de begripsom-schrijving van inrichting type A (onderdeel f) sprake is van een synthetisch kou-demiddel en de definitie van natuurlijk koudemiddel niet meer alleen relevant is voor paragraaf 3.2.6.

NEG

Het «netto explosief gewicht» (NEG) is de maat waarmee de explosieve kracht van verschillende voorwerpen bij elkaar opgeteld kan worden. De totale hoeveelheid netto explosief gewicht is de maat waarmee de effectafstanden van die voorwerpen wordt berekend.

NTA

Een «NTA» is een Nederlandse technische afspraak. Het is een snelle route voor het opstellen van specificaties binnen een beperkte kring. Een NTA overbrugt de kloof tussen normen, voornormen, praktijkrichtlijnen die op grond van een brede consensus tot stand komen en specificaties die in beperkte kring door bedrijven, instituten of consortia worden opgesteld. Een NTA kan eventueel doorontwikkeld worden tot een NEN-norm.


Onveilige zone

De «onveilige zone» is een gebied waarin kogels of hagel of hierdoor veroorzaakte scherven of andere rondvliegende delen kunnen voorkomen. Zoals de naam aangeeft, is dit gebied gevaarlijk voor mensen tijdens het houden van schietoefeningen. Enige menselijke aanwezigheid in deze zone moet dan ook worden voorkomen tijdens het schieten.

Ziekenhuis Voor het begrip «ziekenhuis» wordt aangesloten bij inrichtingen die zijn genoemd in categorie 23.1, onderdeel a, onderdeel C, van bijlage I, bij het Bor, namelijk algemene, academische of categoriale ziekenhuizen.


b. Het begrip «afleverinstallatie» met de daarbij behorende begripsomschrijving komt te luiden: afleverinstallatie: geheel van één of meer afleverzuilen, bestaande uit pompen, leidingen, meet en regelwerken, schakelaars en vulpistolen omgeven door een omkasting of daarmee direct in verbinding staand, met daaraan gekoppelde leidingen en appendages;

Onder 1, onder b

Afleverinstallatie

De begripsomschrijving van «afleverinstallatie» is aangevuld met de onderdelen van de afleverzuilen, terwijl de tanks en kassa uit de begripsomschrijving zijn vervallen. Hierdoor is het duidelijk dat de afleverinstallatie bestaat uit de afleverzuilen met bijbehorende leidingen en appendages, waarvoor de eisen staan bij de activiteit «afleveren van vloeibare brandstof» in paragraaf 3.3.1. De opslagtank behoort niet tot de afleverinstallatie. De eisen daarvoor staan bij de activiteit «opslaan van vloeibare brandstof» in paragraaf 3.4.2. LPG-afleverinstallatie en aardgas-afleverinstallatie zijn apart gedefinieerd. Ook de kassa en de betaalautomaten behoren niet tot de afleverinstallatie. Het is niet de bedoeling daar eisen aan te stellen.


c. In de begripsomschrijving van «digestaat» vervalt: stabiel.

Onder 1, onder c

Digestaat

In de begripsomschrijving van «digestaat» was opgenomen dat het om een «stabiel product» moest gaan. Het was bedoeld om aan te geven dat de regels voor de opslag in paragraaf 3.4.6 alleen gelden voor de stabiele vorm van di-gestaat. Met de nieuwe regels voor mestvergisting komt ook niet stabiel digestaat in het besluit voor. De toevoeging «stabiel» in de begripsomschrijving is daarom vervallen.


d. Het volgende begrip met de daarbij behorende begripsomschrijving vervalt: NeR: door InfoMil uitgegeven Nederlandse Emissie Richtlijnen lucht;


Onder 1, onder d

NeR

De definitie van «NeR» is vervallen omdat met dit wijzigingsbesluit de inhoud van de NeR, voor zover relevant, is opgenomen in het Activiteitenbesluit. De verwijzingen naar de NeR in andere artikelen zijn ook vervallen.


e. Het begrip «Nm3» met de daarbij behorende begripsomschrijving komt te luiden: Nm3: normaal kubieke meter;


Onder 1, onder e

Nm3

Een «normaal kubieke meter» gas is de hoeveelheid gas die, bij 273,15 Kelvin en 101,3 kilo Pascal en betrokken op droge lucht, een volume van één kubieke meter inneemt. Doordat emissiemetingen herleid worden naar deze standaardomstandigheden zijn metingen met elkaar of in de tijd vergelijkbaar. De temperatuur, druk en aanwezigheid van vocht hebben namelijk invloed op de emissie die gemeten wordt.


f. Het begrip «NRB» met de daarbij behorende begripsomschrijving komt te luiden: NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming;


Onder 1, onder f

In de begripsomschrijving van de «NRB» (Nederlandse Richtlijn Bodembescherming) is «Agentschap NL» vervallen. De richtlijn is in beheer bij Rijkswaterstaat Leefomgeving


g. Het begrip «oplosmiddeleninstallatie» met de daarbij behorende begrips-omschrijving komt te luiden: oplosmiddeleninstallatie: installatie waarin activiteiten en processen als bedoeld in bijlage VII, deel 1, bij de EU-richtlijn industriële emissies plaatsvinden;

h. In de begripsomschrijving van «opslagtank» wordt «een opslagvoorziening» telkens vervangen door: een vormvaste opslagvoorziening.


Onder 1, onder h

opslagtank

In de begripsomschrijving van «opslagtank» is opgenomen dat het om een vormvaste voorziening moet gaan. Dat sluit flexibele opslagen (zoals een gas- of mestzak) uit. Deze aanpassing is nodig omdat bij mestvergisting gas wordt opgeslagen in een gaszak, die niet onder de definitie van «opslagtank» moet vallen.


2. Het tweede lid komt te luiden:

2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt ten aanzien van emissies naar de lucht, verstaan onder:

bron: emissie naar de lucht van een bewerkingseenheid al dan niet voorzien van emissiebeperkende voorzieningen en ongeacht de vraag of die emissie gecombineerd met andere emissies wordt geloosd op één of meer puntbronnen; ERP: emissierelevante parameter: meetbare of berekenbare grootheid die in directe of indirecte relatie staat met de te beoordelen emissies, onderverdeeld in de categorieën A en B, waarbij categorie A, zo nodig na kalibratie, een kwantitatief beeld geeft van de emissie en categorie B een kwalitatief beeld; grensmassastroom: een drempelwaarde per stofklasse, uitgedrukt in gram emissie per uur, waarboven een emissie naar de lucht als relevant beschouwd wordt; ISO-luchtcondities: temperatuur van 288 Kelvin, een druk van 101,3 kiloPascal en een relatieve vochtigheid van 60 procent; kosteneffectiviteit: jaarkosten van emissiebeperkende maatregelen gedeeld door de emissiereductie, uitgedrukt in euro per kilogram emissiereductie; maximaal toelaatbaar risiconiveau: een op basis van wetenschappelijke ge-gevens afgeleide norm voor een stof die aangeeft bij welke concentratie in lucht:

1° voor ecosystemen geen onomkeerbaar nadelig effect te verwachten is;
2° voor de mens geen onomkeerbaar nadelig effect te verwachten is, of, met betrekking tot genotoxisch carcinogene stoffen, de kans op overlijden kleiner is dan 10-6 per jaar;

meetmethode: het geheel van monsterneming, monsterbehandeling en analyse ten behoeve van de kwantificering van emissies; standaardluchtcondities: condities van de lucht bij een temperatuur van 273 K, 101,3 kPa en betrokken op droge lucht; storingsemissie: de toename van de vracht van de emissie, uitgedrukt in g/uur, bij het falen van een reinigingstechniek of procesgeïntegreerde maatregel. Deze wordt berekend als het verschil tussen de ongereinigde massastroom en de massastroom berekend uit het debiet vermenigvuldigd met de geldende emissieconcentratie; storingsfactor F: de storingsemissie gedeeld door de grensmassastroom; TEQ: toxische equivalentiefactor, te hanteren voor het bepalen van de totale concentratie van dioxinen en furanen; stofcategorie: clustering van stoffen op basis van vergelijkbare fysische of chemische eigenschappen; stofklasse: onderverdeling binnen een stofcategorie op basis van vergelijkbare (toxicologische) eigenschappen; ERS: stofklasse van extreem risicovolle stoffen: persistente, gemakkelijk ac-cumuleerbare en zeer toxische stof; gA: stofcategorie van gasvormige anorganische stoffen; gO: stofcategorie van gasvormige organische stoffen, met uitzondering van methaan; MVP: stofklasse van minimalisatieverplichte stoffen; puntbron: een gefixeerd punt van gekanaliseerde en daarmee in principe kwantificeerbare emissies naar de lucht; S: stofcategorie van zwevende deeltjes, uitgedrukt als totaal stof; sO: stofcategorie van stofvormige organische stoffen; sA: stofcategorie van stofvormige anorganische stoffen; ZZS: stofcategorie van zeer zorgwekkende stoffen, onderverdeeld in de stof-klassen ERS, MVP1 en MVP2.


Tweede lid

Het tweede lid dat begripsomschrijvingen geeft van begrippen ten aanzien van emissies naar de lucht is in zijn geheel vervangen. De definities van «bron», «grensmassastroom», «ISO-luchtcondities» en «meetmethode» zijn ongewijzigd. Enkele begrippen die toelichting behoeven zijn:

ERP

ERP staat voor «emissierelevante parameter». Bij ERP’s worden twee categorieën onderscheiden. De categorie A-ERP’s geven een kwantitatief beeld van de emissie en kunnen de meting van een component vereenvoudigen of zelfs geheel vervangen. De categorie B-ERP’s geven een indruk van de werking van een techniek of proces en daarmee een indicatie van de emissie.

maximaal toelaatbaar risiconiveau

Het «maximaal toelaatbaar risiconiveau» beoogt het ecosysteem en de mens te beschermen tegen langdurige blootstelling aan een stof. Aangenomen wordt dat dit doel wordt bereikt als ten minste 95% van de soorten en processen binnen dat ecosysteem zijn beschermd. Overschrijding van het maximaal toelaatbaar risico betekent dat mens of ecosysteem onacceptabele, nadelige effecten kunnen ondervinden door de immissie van een stof. De beoordeling van de aard en de effecten van zeer zorgwekkende stoffen vindt plaats door de hoogte van de immissieconcentratie te vergelijken met het maximaal toelaatbaar risiconiveau.

Zeer zorgwekkende stof

Het begrip «zeer zorgwekkende stof» is de stofcategorie met drie klassen, ERS, MVP1 en MVP2, en is een samenvoeging van die drie klassen. Deze drie stofklassen zijn samen de stofcategorie zeer zorgwekkende stof.


3. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.


4. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Bij ministeriële regeling kunnen, in het belang van de bescherming van het milieu, regels worden gesteld over de aanwijzing van stoffen en de onderverdeling van stofklassen en stofcategorieën als bedoeld in het tweede lid.


Derde lid

Het derde lid (nieuw) is ingevoegd. Indien wetenschappelijke of milieuhygiënische kennis er aanleiding toe geeft, kan bij ministeriële regeling de indeling in categorieën en onderliggende klassen worden aangepast. Ook kunnen stoffen in een andere klasse (en daarmee ook in een andere categorie) ingedeeld worden.


Artikel 1.2

In artikel 1.2 wordt de begripsomschrijving van «inrichting type A» als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt «koudemiddel» vervangen door: synthetisch koude-middel.

2. Na onderdeel g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

h. waar geen gemotoriseerde modelvliegtuigen, modelvaartuigen of model-voertuigen in de open lucht worden gebruikt;

3. Onderdeel h (oud) wordt geletterd onderdeel i.

4. Onderdeel i (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «in hoofdstukken 3 en 4 alsmede de in de hoofdstukken 3 en 4 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer» vervangen door: bij of krachtens de hoofdstukken 3 en 4.
b. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
15°. het in werking hebben van een acculader;
16°. Het op- en overslaan van inerte goederen die niet stuifgevoelig zijn;


Onderdeel B

In artikel 1.2 is de begripsomschrijving van «inrichting type A» verduidelijkt in die zin dat het hier alleen om synthetische koudemiddelen gaat. Synthetische koudemiddelen zijn alle koudemiddelen die niet onder de definitie van «natuurlijk koudemiddel» in artikel 1.1 vallen. Voor natuurlijke koudemiddelen gelden andere grenzen. Dat volgt uit artikel 3.16c, eerste lid. Die grenzen gelden voor alle typen inrichtingen. Verder is de begripsomschrijving van «inrichting type A» met een uitzondering aangevuld: inrichtingen waar geen gemotoriseerde modelvliegtuigen, modelvaartuigen of modelvoertuigen in de open lucht worden gebruikt. Vaak is op modelvliegterreinen het gebruik van modelvliegtuigen de enige activiteit. Nu de vergunningplicht is vervallen en het besluit geen specifieke voorschriften stelt, zouden dergelijke terreinen inrichtingen type A worden. Dat is niet wenselijk omdat het bevoegd gezag dan geen akoestisch onderzoek kan vragen. Dat kan alleen bij inrichtingen type B en C.

Tot slot zijn aan de begripsomschrijving van «inrichting type A», onderdeel i (nieuw), twee activiteiten toegevoegd. Op de eerste plaats «het in werking hebben van een acculader». Het gaat hier om een activiteit die, vergeleken met een aantal andere activiteiten in onderdeel i (nieuw), minder milieubelastend is, maar waardoor de inrichting werd aangemerkt als een inrichting type B. Het is daarom verdedigbaar ook deze activiteit uit te zonderen, zodat een inrichting die deze activiteit uitoefent een inrichting type A is. Op de tweede plaats het «op- en overslaan van inerte goederen die niet stuifgevoelig zijn». In paragraaf 3.4.3 (opslaan en overslaan van goederen) worden verschillende soorten goederen onderscheiden. Er gelden vooral voorschriften voor goederen die bodembedreigend of stuifgevoelig (bijlage 3, stuif-klassen S1-S4) zijn. Voor het op- en overslaan van inerte niet stuifgevoelige goederen geeft die paragraaf een vrijstelling voor het lozen van regenwater als dat met deze goederen in contact is geweest. Er bleken veel inrichtingen te zijn waar het op- en overslaan van deze goederen de enige activiteit is, die de inrichting een inrichting type B maakte en daarmee meldingsplichtig. Deze wijziging zorgt ervoor dat deze inrichtingen inrichtingen type A zijn. Een melding kan achterwege blijven omdat de milieubelasting van deze activiteit laag is.


Artikel 1.3

Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt: de NeR of.

2. In het vijfde lid vervalt: de NeR en.


Artikel 1.3a

In artikel 1.3a wordt na «Dit besluit berust mede op de artikelen» ingevoegd: 8.42a, 9.5.1 tot en met 9.5.3,.


Onderdeel D

Nu met dit wijzigingsbesluit in artikel 2.4 bepalingen ten aanzien van zeer zorgwekkende stoffen zijn opgenomen, komt het Activiteitenbesluit tevens te berusten op de artikelen 9.5.1 tot en met 9.5.3 van de Wm. Tevens is 8.42a van de Wm als basis opgenomen. Dat was abusievelijk eerder niet gedaan. Deze artikelen zijn aan artikel 1.3a zijn toegevoegd.


Artikel 1.5a

In artikel 1.5a wordt «en hoofdstuk 6» vervangen door: en in de artikelen 5.43 en 5.44, en in hoofdstuk 6.


Onderdeel E

In artikel 1.5a zijn de artikelen 5.43 en 5.44 opgenomen als uitzondering. Dit houdt in dat degene die een stookinstallatie voor de regeneratie van glycol in werking heeft, aan deze artikelen moet voldoen en niet aan paragraaf 3.2.1.


Nieuw: Artikel 1.5b

Na artikel 1.5a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.5b

De bij of krachtens de artikelen 2.3b en 2.4 gestelde regels zijn niet van toepassing voor zover die regels niet verenigbaar zijn met internationale verdragen.


Onderdeel F

In artikel 1.5b (nieuw) is geregeld dat de regels over zeer zorgwekkende stoffen in de artikelen 2.3b en 2.4 niet van toepassing zijn als die regels strijdig zijn met internationale verdragen. De regels van die internationale verdragen, zoals REACH, gaan in die gevallen voor.


Artikel 1.6

Artikel 1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt «3.6 tot en met 3.6b» vervangen door: 3.6 tot en met 3.6g.

2. In het derde lid wordt «samenhangen» vervangen door: verband houden.


Onderdeel G

In de opsomming van artikel 1.6, eerste lid, onderdelen a en b, zijn de artikelen opgenomen van nieuwe activiteiten die met dit wijzigingsbesluit zijn toegevoegd aan het Activiteitenbesluit. Het gaat om het lozen in een oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van ontgravingen of baggerwerkzaamheden in dat oppervlaktewaterlichaam (artikelen 3.6c en 3.6d (nieuw)), het lozen in een oppervlaktewaterlichaam voor andere werkzaamheden in opdracht van de beheerder van dat oppervlaktewaterlichaam (artikel 3.6e (nieuw)), het lozen ten gevolge van het schoonmaken van drinkwaterleidingen (artikel 3.6f (nieuw)) en het lozen ten gevolge van calamiteitenoefeningen (artikel 3.6g (nieuw)). Voor deze activiteiten is de watervergunningplicht opgeheven en gelden de algemene regels zoals opgenomen met dit wijzigingsbesluit.


Artikel 1.7

Artikel 1.7, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De puntkomma aan het slot van onderdeel a wordt vervangen door: , en.

2. Onderdeel b vervalt.

3. Onderdeel c wordt geletterd onderdeel b.


Onderdeel H

In artikel 1.7, derde lid, is onderdeel b vervallen. Het derde lid bepaalde dat regels gesteld worden over de bij de toepassing van het Activiteitenbesluit in acht te nemen tekst van onder andere de NeR. Aangezien de NeR, voor zover mogelijk, is verwerkt in het Activiteitenbesluit is deze wettelijke grondslag niet meer nodig.


Artikel 1.11

Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel e wordt «, of» vervangen door een puntkomma.
b. Aan het slot van onderdeel f wordt de punt vervangen door: , of.
c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de melding betrekking heeft op een buitenschietbaan.


2. In het vierde en zevende lid wordt «de artikelen 2.17, 2.19, 2.20, 3.14a, 6.12» vervangen door: de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a, 2.20, 3.14a, 3.160.

3. In het vijfde lid wordt «6.12» vervangen door 2.17a.

4. Het achtste lid komt te luiden:

8. Indien het een inrichting betreft als bedoeld in categorie 11.3, onderdeel c, onder 2° en 3°, van onderdeel C, van bijlage I, bij het Besluit omgevingsrecht geeft het rapport tevens een beschrijving van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting op de zonegrens en op gevoelige objecten binnen de zone op basis waarvan het bevoegd gezag kan beoordelen of aan de geluidsvoorwaarden voor de zone kan worden voldaan.

5. In het tiende lid wordt na «windturbines» ingevoegd: , een buitenschietbaan.


Onderdeel I

Onder 1 en 5

Op grond van artikel 1.11, derde lid, onderdeel g, (nieuw) dienen drijvers van inrichtingen zijnde een buitenschietbaan eveneens bij de melding een akoestisch rapport te voegen. De reden hiervoor is dat er een grotere kans is dat grenswaarden worden overschreden. Een onderzoek vooraf waarin wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de grenswaarden ligt dan voor de hand. Aan het tiende lid, dat een grondslag geeft om bij ministeriële regeling eisen te stellen aan het akoestisch onderzoek, zijn naast de windturbines en binnen-schietbanen ook buitenschietbanen opgenomen. Met deze wijziging is de mogelijkheid geopend om een rekenmethodiek specifiek voor geluid afkomstig van buitenschietbanen op te nemen.

Onder 2 en 3

Deze wijziging houdt verband met het verplaatsen van het overgangsrecht van artikel 6.12 naar artikel 2.17a, eerste tot en met vijfde lid.

Onder 4

Op grond van artikel 1.11, derde lid, onderdeel c, moet bij de melding van een zuiveringtechnisch werk een akoestisch rapport worden overgelegd. Het achtste lid gaf aan dat dit rapport een beoordeling moest bevatten van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de zonegrens en op geluidgevoelige objecten binnen de zone. Met dit wijzigingsbesluit vervalt de aanwijzing van de zuiveringtechnische werken als categorie inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (artikel II, onderdeel D, onder 5). Daarmee komt de zoneringsplicht voor geluid te vervallen, waardoor de extra eis aan het akoestisch rapport zoals omschreven in artikel 1.11, achtste lid, eveneens kan komen te vervallen.


Artikel 1.13a

In artikel 1.13a wordt «sloop-, renovatie en nieuwbouwwerkzaamheden aan vaste objecten» vervangen door: sloop-, of renovatiewerkzaamheden aan of nieuwbouw van vaste objecten.


Onderdeel J

De terminologie van artikel 1.13a is gelijkgetrokken met die van artikel 3.6b. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.6b (onderdeel OO).


Artikel 1.17

In artikel 1.17, vijfde lid, wordt «NTA 9065:2012» vervangen door: NTA 9065.


Onderdeel K

In artikel 1.17, vijfde lid, is de verwijzing naar de versie (2012) van NTA 9065 vervallen. De versie is, zoals gebruikelijk, opgenomen in de Activiteitenregeling.


Artikel 1.18

Artikel 1.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: ten minste 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen of 10 overige.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden.


Onderdeel L

Met de wijziging van artikel 1.18 komen onder andere dierentuinen onder het Activiteitenbesluit te vallen. Artikel 1.18 geeft de specifieke meldingsvereisten voor veehouderijen. Deze vereisten gelden niet voor kinderboerderijen, hertenkampen, dierentuinen en soortgelijke inrichtingen. Een moeilijk punt is dat dieren van dezelfde diersoort zowel in de agrarische sector als op een kinderboerderij of in een dierentuin gehouden kunnen worden. Om dat onderscheid beter tot zijn recht te laten komen is in het eerste lid opgenomen dat dat lid alleen geldt voor het houden van landbouwhuisdieren. Dit zijn dieren die voor productiedoeleinden in de agrarische sector worden gehouden of gefokt en om paarden in maneges. Doordat het eerste lid expliciet van toepassing is op landbouwhuisdieren is dit artikel niet van toepassing op kinderboerderijen, hertenkampen, dierentuinen en dergelijke. Het tweede lid geeft aan dat bij het houden van kleine aantallen landbouwhuisdieren paragraaf 3.5.8 niet van toepassing is. De oorspronkelijke uitzondering voor kinderboerderijen in het tweede lid is niet meer nodig: dieren op een kinderboerderij zijn geen landbouwhuisdieren en vallen dus niet onder het aangepaste eerste lid.


Artikel 1.19

In artikel 1.19, onderdelen b en c, wordt «gpbv-installatie» vervangen door: IPPC-installatie.


Nieuw: Artikel 1.21b

Na artikel 1.21a wordt aan afdeling 1.2 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 1.21b

1. Bij een melding als bedoeld in artikel 1.10 wordt een munitie-QRA gevoegd, die voldoet aan de regels, gesteld krachtens artikel 2.6.7, vijfde lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, indien sprake is van het binnen een inrichting die in gebruik is bij de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht:

a. oprichten van een voorziening waarin gevaarlijke stoffen van de ADR klasse 1.1 of 1.2 of meer dan 50 kilogram NEG van klasse 1.3 worden opgeslagen;
b. uitbreiden van de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen van de ADR klasse 1.1 of 1.2 per opslagvoorziening;
c. uitbreiden van de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen van de ADR klasse 1.3 per opslagvoorziening, indien na uitbreiding meer dan 50 kilogram NEG van deze klasse aanwezig is;
d. veranderen van de bouwkundige staat van een voorziening waarin gevaarlijke stoffen van de ADR klasse 1.1 of 1.2 of meer dan 50 kilogram NEG van klasse 1.3 wordt opgeslagen.


Onderdeel N

In artikel 1.21b (nieuw) is bepaald dat een munitie-QRA bij de melding moet worden gevoegd ten aanzien van het opslaan of bewerken van ontplofbare stoffen en voorwerpen bij de krijgsmacht of een wijziging daarvan in bepaalde gevallen. De melding op grond van het Activiteitenbesluit wordt tegelijkertijd gedaan met de aanvraag om een OBM voor deze activiteit als bedoeld in artikel 2.2a, zevende lid, van het Bor. De munitie-QRA wordt tevens bij de aanvraag voor de OBM betrokken.


Activiteitenregeling

In de regeling worden de volgende artikelen gewijzigd:

Artikel 1.1

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van tijdelijke opslag gevaarlijke stoffen vervalt de zinsnede ‘zijn geadresseerd aan derden en’.

2. Aan artikel 1.1 worden in de alfabetische rangschikking de volgende begrippen met de daarbij behorende begripsomschrijvingen ingevoegd:

API 1004: API Recommended Practice 1004, Seventh Edition, November 1988; Bottom loading and Vapour Recovery for MC-306 Tank Motor Vehicles (Section 4.1.1.2, Vapour-Recovery Adapter);

Handreiking bezinkbassins bloembollensector: Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector (SIKB, versie van 20.02.2014);

LPG-afleverautomaat: afleverzuil waarbij geregistreerde gebruikers LPG kunnen verkrijgen zonder dat er direct toezicht door een toezichthoudende persoon als bedoeld in artikel 5.67, eerste lid, aanwezig is; Standaardrekenmethode 3 Nieuw Nationaal Model: de rekenmethode van het Nieuw Nationaal Model (Uitgave 1998, ISBN 90-76323-003);.


Onderdeel A

De begripsomschrijving van tijdelijke opslag voor gevaarlijke stoffen is aangepast aan een wijziging in de regelgeving in artikel 4.7 en de PGS 15 die in 2013 is doorgevoerd. De adressering aan derden is daarbij als vereiste voor tijdelijke opslag in laad- en losgedeelten vervallen. Abusievelijk is de begripsbepaling destijds niet aangepast.

LPG-afleverautomaat

Een LPG-afleverautomaat wordt gebruikt voor het tanken van LPG zonder direct toezicht. Het is een LPG-afleverinstallatie, die in werking is binnen een inrichting waar geen direct toezicht aanwezig is. Met direct toezicht wordt bedoeld dat er een persoon fysiek in de inrichting aanwezig is die toezicht houdt op het afleveren van LPG en die bij zelf-tanken de afleverzuil fysiek vrijgeeft voor aflevering van LPG. Van belang is dat er niet zomaar toegang kan worden verkregen tot de LPG-afleverinstallatie: de LPG-afleverautomaat is een speciale constructie waarvoor vooraf geregistreerde gebruikers een pasje of een ander toegangsmiddel nodig hebben. De LPG-afleverautomaat kan dus pas worden gebruikt na identificatie van een toegelaten afnemer. Deze identificatie gebeurt niet via een bankpas (zoals bij gewone automaten), maar met een ander digitaal hulpmiddel.


Artikel 1.2

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De volgende begrippen met de daarbij behorende begripsomschrijvingen vervallen:

BRL 2005: BRL 2005, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor PE-buizen voor binnenriolering, 2012;

BRL 2006: BRL 2006, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor PE-hulpstukken voor binnenriolering, 2012;

BRL 2013: BRL 2013, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor gevulkaniseerde rubberproducten voor koud en heet niet-drinkwater toepassingen. Techniekgebied F2: leidingsystemen voor niet industriële toepassingen, 2012;

BRL 5211: BRL 5211, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor elementen voor lijnafwateringen, 2008;

BRL K548: BRL K548/01, Beoordelingsrichtlijn voor cilindrische tanks van glasvezelversterkte thermoharde kunststoffen met een inhoud tot 100 m3 voor de ondergrondse drukloze opslag van brandbare vloeistoffen klasse K1, K2 en K3, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie 15 november 1996;

ISO 10780: ISO 10780: Internationale standaardnorm voor Stationary source emissions – Measurement of velocity and volume flow rate of gas streams in ducts, 1994;

NEN 6604: NEN 6604:2007: Nederlandse norm voor Water – Bepaling van het gehalte aan ammonium, nitraat, nitriet, chloride, ortho-fosfaat, sulfaat en silicaat met een discreet analysesysteem en spectrofoto-metrische detectie, augustus 2007;

NEN-EN 206-1: NEN-EN 206-1: Europese norm voor Beton – Deel 1: Specificatie, eigenschappen, ver-vaardiging en conformiteit, mei 2001;

NEN-EN 1483: NEN-EN 1483:2007: Europese norm voor Water – Bepaling van kwik – Methode met ato-maire-absorptiespectrometrie, april 2007;

NEN-EN-ISO 14403: NEN-EN-ISO 14403:2002: Europese norm voor Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met behulp van continue doorstroomanalyse, maart 2002.

b. De volgende begrippen met de daarbij behorende begripsomschrijvingen worden in de alfabetische rang-schikking ingevoegd:

BRL K903: BRL K903 zoals opgenomen in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit;

LAE: A-gewogen Sound Exposure Level zoals gedefinieerd in ISO 1996, deel 1, 2003;

MP40-21: Ministeriële Publicatie 40-21, Voorschrift opslag en behandeling ontplofbare stoffen en voorwerpen Defensie, Staatscourant 2011, nr. 18609, 18 oktober 2011;

MP40-30: Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen, Staatscourant 2010, nr. 1619, 5 februari 2010;

NEN-EN 13649: NEN-EN 13649:2001: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcen-tratie van individuele gasvormige organische componenten – Geactiveerde koolstof en vloeistofmethode;

NEN-EN 14181: NEN-EN 14181: 2014: Emissies van stationaire bronnen – Kwaliteitsborging van geauto-matiseerde meetsystemen;

NEN-EN 16321-1: NEN-EN 16321-1:2103: Terugwinning van bezinedamp tijdens het vullen van motor-voertuigen bij tankstations – deel 1: Beproevingsmethoden voor efficiënte goedkeuring van terugwinnings-systemen van bezinedampen;

NEN-EN 16321-2: NEN-EN 16321-2:2103: Terugwinning van bezinedamp tijdens het vullen van motor-voertuigen bij tankstations – deel 2: Beproevingsmethoden voor de controle van dampwinningssytemen bij tankstations;

NEN-EN-ISO 12846: NEN-EN-ISO 12846: 2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire absorptiespectometrie met en zonder concentratie;

NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA);

NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA);

NEN-EN-ISO 16911-1: NEN-EN-ISO 16911-1:2013: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen – Deel 1: Handmatige referentiemethode;

NEN-EN-ISO 16911-2: NEN-EN-ISO 16911-2:2013: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen – Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen;

NEN-ISO 9096: NEN-ISO 9096:2003+C1:2007: Emissie van stationaire bronnen – Bepaling van de con-centratie aan vaste deeltjes;

NEN-ISO 15923: NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analy-sesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat;

NPR 7600: NPR 7600:2013: Toepassing van koolwaterstoffen als koudemiddel in koelsystemen en warm-tepompen;

NPR 7601: NPR 7601:2013: Toepassing van koolstofdioxide als koudemiddel in koelinstallaties en warm-tepompen;

NTA 9065: NTA 9065:2012: Luchtkwaliteit – Geurmetingen – Meten en rekenen geur (01.12.2012);

NTA 9766: NTA 9766 2014: Veiligheidsaspecten van installaties voor monomestvergisting en vergistings-gasopwerking op boerderijschaal (01.04.2014);

PGS 16: Richtlijn PGS 16, getiteld ‘LPG: Afleverinstallaties; Richtlijn voor de brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige aflevering van LPG’, PGS 16:2010 versie 1.0 (09-2010);

PGS 33-1: Richtlijn PGS 33-1, getiteld 'Aardgas – Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen', PGS 33-1: 2013 versie 1.0 (juni 2013);

c. De begripsomschrijving van ‘BRL K 779’ komt te luiden: BRL-K779/04, Beoordelingsrichtlijn voor inwendige bekleding op stalen tanks voor brandbare vloeistoffen, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie van 15 juli 2010;
d. De begripsomschrijving van ‘NEN 1059’komt te luiden: NEN 1059:2010: Nederlandse norm op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 – voor Gasvoorzieningsystemen – Gasdrukregelstations voor transport en distributie, februari 2010;
e. Het begrip ‘NEN 5744:2011/A1:2012’ wordt vervangen door: NEN 5744:2011 + A1: 2013;
f. De begripsomschrijving van ‘NEN 6068’ komt te luiden: NEN 6068: 2008+C1: 2011: Nederlandse norm voor Milieu en veiligheid – Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten;
g. De begripsomschrijving van ‘NEN 6646’ komt te luiden: NEN 6646:2015: Water – Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalyse-systeem – Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat;
h. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 858-1’ komt te luiden: NEN-EN 858-1:2002+A1:2004, Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole;
i. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 1825-1’ komt te luiden: NEN-EN 1825-1: NEN-EN 1825-1:2004+C1:2006: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwali-teitscontrole;
j. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 12619’ komt te luiden: NEN-EN 12619: 2013: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie van totaal gasvormig organisch koolstof in lage concentraties in verbrandingsgassen – Continue methode met vlamionisatiedetector, januari 2013;
k. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 12817’ komt te luiden: NEN-EN 12817:2010: LPG-uitrusting en toe-behoren – Keuring en herkeuring van opslagtanks met een capaciteit tot en met 13 m3;
l. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 13211’ komt te luiden: NEN-EN 13211: NEN-EN 13211:2001+C1:2007: Europese norm voor Luchtkwaliteit – Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de concentratie van totaal kwik;
m. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 14181’ komt te luiden: NEN-EN 14181: 2014: Emissies van stationaire bronnen – Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen;
n. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN-ISO 5667-3’ wordt vervangen door: NEN-EN-ISO 5667-3:2012: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters;
o. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN-ISO/IEC 17020’ komt te luiden: NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012: Con-formiteitsbeoordeling – Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren;
p. De begripsomschrijving van ‘NEN-ISO 10523’ komt te luiden: NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH;
q. De begripsomschrijving van ‘NEN-ISO 15713’ komt te luiden: NEN-ISO 15713:2011: – Emissie van stationaire bronnen – Monsterneming en bepaling van het gasvormige fluoridegehalte;
r. Het begrip ‘NEN-ISO 5814’ met de daarbij behorende begripsomschrijving wordt vervangen door ‘NEN-EN-ISO 5814: NEN-EN-ISO 5814:2012: Water – Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof – Elektrochemische methode, oktober 2012; en in de alfabetische rangschikking ingevoegd;
s. Het begrip ‘NPR 2587’ komt te luiden: NPR 2578:2013: Beheer en onderhoud van LPG-, propaan- en bu-taaninstallaties;
t. De begripsomschrijving van ‘PGS 19’ komt te luiden: Richtlijn PGS 19, getiteld ‘Propaan en butaan: opslag’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 19:2013 versie 1.0 (oktober 2013);.


2. In het tweede lid vervalt: de NeR en.


Onderdeel B

De BRL-richtlijnen BRL 2005, BRL 2006, BRL 2013 en BRL 5211 zijn met ingang van 1 december 2013 abusievelijk in artikel 1.2 opgenomen. Aangezien er in de Activiteitenregeling niet wordt verwezen naar deze BRL-richtlijnen zijn deze definitiebepalingen vervallen. Ook de BRL K458 vervalt nu door de aanpassing van de regeling niet meer naar deze richtlijn verwezen wordt. BRL K903

Met de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 24 oktober 2012, nr. IENM/BSK-2012/201520, tot wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer (nieuwe activiteiten, integratie Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer, vereenvoudigingen en reparaties)4 waren het begrip ‘BRL K903’ en de verwijzingen naar dat begrip vervallen om te voorkomen dat het begrip in de Activiteitenregeling milieubeheer veelvuldig geactualiseerd moest worden. Een verwijzing naar de Regeling bodemkwaliteit werd voldoende geacht, omdat de meest recente versie van het betreffende normdocument steeds in de bijlage bij de Regeling bodemkwaliteit wordt opgenomen. Deze verwijzing naar de Regeling bodemkwaliteit heeft echter een onbedoeld gevolg. Een aantal activiteiten is niet opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit en daarvoor geldt er geen erkenningsplicht. Dit betreft werkzaamheden aan bovengrondse opslagtanks inclusief stationaire bovengrondse verpakkingen voor het opslaan van afgetapte vloeibare brandstoffen bij een autodemontagebedrijf met een inhoud van maximaal 270 liter, het opstellen van risico-inventarisaties en -evaluaties en de vaste aardgas afleverstations. Dit is hersteld met de onderhavige wijzigingsregeling.

Voor de werkzaamheden aan bovengrondse opslagtanks inclusief stationaire bovengrondse verpakkingen voor het opslaan van afgetapte vloeibare brandstoffen bij een autodemontagebedrijf met een inhoud van maximaal 270 liter is daarom naar een certificering overeenkomstig de BRL K903 verwezen. Aangezien in de BRL K903 voor de lekdetectie verwijst naar de BRL K910 is gekozen alleen naar de BRL K903 te verwijzen en de verwijzing naar de BRL K910 te laten vervallen.

Artikel 3.21, eerste lid, is vervallen, aangezien werkzaamheden aan vaste afleverinstallaties en daarbij behorende leidingen of appendages (artikel 3.21) niet zijn opgenomen in de BRL K903.


LAe

In dit artikellid is een begripsomschrijving van ‘LAe’ opgenomen: het op 1 seconde genormeerde energieniveau van een geluidgebeurtenis. Dit begrip komt voor in het rekenvoorschrift voor schietgeluid op buitenschietbanen (bijlage 9) en wordt gedefinieerd in NEN-ISO-1996.

MP 40-21

In de ministeriële publicatie van het Ministerie van Defensie MP40-21 zijn de interne eisen aan veiligheid in arbeidsomstandigheden, externe veiligheid en interne veiligheid rondom de opslag en de behandeling van ontplofbare stoffen en voorwerpen integraal vastgelegd.

MP40-30

Tevens is een begripsomschrijving opgenomen van ‘MP40-30’. Dit is een ministeriële publicatie van het Ministerie van Defensie die voorschriften bevat voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.117.

NTA 9065, 2012

De NTA 9065 ‘meten en rekenen geur’ geeft een overzicht van kwalitatieve en kwantitatieve meet- en berekeningsmethoden om geurhinder te bepalen.

NEN-EN 12619

In het verleden bestonden er twee verschillende normen voor de bepaling van de emissie van gasvormige koolwaterstoffen: NEN-EN 13526:2001 en NEN-EN 12619:1999. Beide normen waren gebaseerd op hetzelfde meetprincipe, zodat samenvoeging van beide normen voor de hand lag. Vanwege het niet beschikbaar zijn van een specifiek controlegas werd in Nederland meestal de NEN-EN 13526 als alternatief voor de NEN-EN 12619 toegepast. Effectief is er niets veranderd nu in de gecombineerde norm NEN-EN 12619, 2013 het gebruik van het specifieke controlegas niet meer is voorgeschreven. Bij de integratie van beide normen zijn de problemen in de uitvoering met 12619 vervallen.

NEN-EN 12817 en PGS 19

Er zijn twee documenten herzien waarnaar de Activiteitenregeling verwijst voor de opslagtanks met propaan en propeen. In artikel 1.2 zijn derhalve verwijzingen opgenomen naar de nieuwe versies van de NEN-EN 12817 en de PGS 19. De NEN-EN 12817: 2010 gaat over de keuring van opslagtanks en geldt vanaf de eerstvolgende keuring.


Nieuw: Artikel 1.3b

Na artikel 1.3a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1.3b 1. Als stoffen, stofklassen en stofcategorieën als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van het besluit, worden in ieder geval aangewezen en onderverdeeld de stoffen, stofklassen en stofcategorieën in bijlage 12a.

2. Voor de stoffen die als anders ingedeeld zijn aangemerkt als bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, van het besluit en die in bijlage 12b zijn vermeld, gelden, in afwijking van artikel 2.5 van het besluit, tot 1 januari 2025 de waarden in bijlage 12b.


Onderdeel C Artikel 1.3b Bij de indeling van stoffen in de verschillende stofklassen wordt in eerste instantie een indeling gemaakt naar de fysisch-chemische eigenschappen van de stof of stofgroep. Vervolgens adviseert de adviesgroep industriële emissies, met daarin vertegenwoordigers van het bevoegd gezag, milieubeweging en het bedrijfsleven, over de technische en economische haalbaarheid van de emissiegrenswaarden die volgen uit de stofklasse waarin een stof wordt ingedeeld. De doorwerking van REACH en andere wet- en regelgeving en voortschrijdende inzichten, maakt dat er in de loop van de tijd nieuwe stoffen op deze lijst zullen komen. Daarnaast zijn stoffen die bijvoorbeeld door zelf-classificatie door bedrijven als categorie 1a/b CMR zijn aangewezen niet opgenomen in bovengenoemde lijst. Deze stoffen moeten wel als zeer zorgwekkend worden beschouwd. Indien een stof niet op de lijst in de Activiteitenregeling voorkomt, betekent dat derhalve niet dat deze stof geen zorgwekkende stof is. De drijver van de inrichting is verplicht om dit na te gaan. Doordat in de EU de informatie over stoffen toeneemt, kan het zijn dat stoffen die tot nu toe niet als zeer zorgwekkend werden beoordeeld dat op enig moment wel worden. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen op het moment dat stoffen in REACH op de kandidatenlijst worden geplaatst of op het moment dat bij een nieuwe publicatie van classificatie een stof bijvoorbeeld als kankerverwekkend in categorie 1a of 1b wordt ingedeeld.

Nieuw: Artikel 1.3c

1. Onverminderd artikel 1.3b valt een stof in ieder geval in de stofcategorie zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van het besluit en tabel 2.5 van het besluit en is in ieder geval een zeer zorgwekkende stof als bedoeld in artikel 2.3b, tweede lid, van het besluit, indien deze stof voorkomt op:

a. bijlage VI van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, en is ingedeeld als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch, categorie 1a of categorie 1b;
b. de inventaris van geclassificeerde stoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, en is ingedeeld als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch, categorie 1a of categorie 1b;
c. de kandidatenlijst, bedoeld in artikel 59 van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;
d. bijlage XIV van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;
e. bijlage I, II, III of IV van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PbEU L158);
f. de lijst van stoffen voor prioritaire actie die is vastgesteld op grond van artikel 6 van het op 22 september 1992 te Parijs tot stand gekomen OSPAR Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, met Bijlagen en Aanhangsels (Trb. 1993, 16 en 141, 1998, 169, 2000, 74, 2001, 157, 2008, 60 en 203, 2011, 231), of
g. bijlage X van de kaderrichtlijn water, voor zover een stof in die bijlage is aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof.

2. Onverminderd het eerste lid valt een stof tevens in de stofcategorie zeer zorgwekkende stoffen en is tevens een zeer zorgwekkende stof als bedoeld in het eerste lid indien deze stof voldoet aan de vast-gestelde wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen als bedoeld in:

a. artikel 5, derde lid, van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU L167), of
b. bijlage II, paragraaf 3.6.5, van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU L 309).

3. Een wijziging van de bijlagen, lijsten, inventaris dan wel criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan de desbetreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt een ander tijdstip wordt vastgesteld.


Onderdeel C

Eerste lid

Om te bepalen wanneer stoffen aan de criteria opgenomen in artikel 57 van REACH voldoen, is in de regeling aangesloten bij de volgende internationale indelingen: • de Verordening betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (CLP-Verordening)5 • de Verordening betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (POP-Verordening)6 • de Kaderrichtlijn water7 • het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR-Verdrag)8 • de Verordening betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (Biocidenverordening)9 • de Verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Gewasbescher-mingsmiddelenverordening)10 In artikel 1.3c zijn de relevante bijlagen uit bovengenoemde Verordeningen en Verdragen opgesomd, waarin stoffen als zeer zorgwekkende stoffen zijn ingedeeld.

De Europese CLP-Verordening regelt de indeling en etikettering van stoffen op basis van gegevens die door REACH gegenereerd zijn. Tabel 3.1 van bijlage VI van de CLP-Verordening vermeldt of een stof is ingedeeld als carcinogeen, mutageen of giftig voor de voortplanting (reprotoxisch), categorie 1a of 1b.

Stoffen worden op de kandidatenlijst van REACH11 geplaatst als de stof als zeer zorgwekkende stof (SVHC) geïdentificeerd wordt zodat die in aanmerking komt voor plaatsing op de autorisatielijst (bijlage XIV). De auto-risatielijst is ook toegevoegd als bron zodat duidelijk wordt met welk kenmerk (bijvoorbeeld indien een stof hormoonverstorend is) de stof is geplaatst op de lijst. De POP-verordening streeft ernaar de aanwezigheid van persistente organische verontreinigende stoffen (POPs) te elimineren of te beperken. Onder de POPs valt een aantal brandvertragers en pesticiden. De kwaliteit van water wordt beïnvloed door depositie van stoffen uit de lucht. Daarom zijn de Kaderrichtlijn Water en het OSPAR-verdrag relevant. De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 aan de eisen voldoet. Het OSPAR-verdrag heeft als doel door internationale samenwerking het mariene milieu in de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee, te beschermen.

Geïdentificeerde hormoonverstorende stoffen kunnen op de kandidatenlijst van REACH worden geplaatst als stoffen van gelijke zorg. Daarnaast kunnen bij het toelatingsproces van biociden en gewasbeschermingsmiddelen stoffen als zodanig worden geïdentificeerd. Het kan hierbij gaan om stoffen die naast een toepassing als bestrijdingsmiddel ook andere toepassingen hebben. De stoffenlijst in bijlage 12a van deze Regeling, is samengesteld aan de hand van de in artikel 1.3c genoemde Verordeningen en Verdragen. In de Leidraad emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht (hierna: de Leidraad) wordt nader toe-gelicht hoe de indeling van zeer zorgwekkende stoffen tot stand is gekomen. De Leidraad zal op termijn worden opgenomen in het Informatiedocument Industriële Emissies (IdIE). Hiermee wordt de beleidslijn uit de NeR voortgezet en nauwgezetter geformuleerd. De NeR stelde in § 2.3.7: ‘Als volgens de aanvraag, stoffen naar de lucht geëmitteerd worden die op deze lijsten voorkomen, maar (nog) niet in de MVP-categorie ingedeeld zijn, moet niettemin een emissie-eis worden opgelegd die rekening houdt met hun gevaareigenschappen.’ Met ‘deze lijsten’ worden bedoeld de bijlagen XIV en XVII bij de REACH-verordening.

Tweede lid

Stoffen die worden ingedeeld dan wel geclassificeerd als CMR (Categorie 1A of 1B) zijn zeer zorgwekkende stoffen. CMR-stoffen zijn carcinogene (kankerverwekkende), mutagene (schadelijk voor erfelijk materiaal) en reproductietoxische stoffen (giftig voor de voortplanting). De classificatievoorschriften uit de CLP-verordening12 bepalen of een stof als CMR wordt geclassificeerd. Deze classificaties moeten volgens artikel 31 van REACH op het veiligheidsinformatieblad (hierna: VIB) dat een bedrijf zelf schrijft of ontvangt van zijn toeleverancier zijn aangegeven. Die toeleverancier is verantwoordelijk voor het verstrekken van een VIB en voor de informatie die erin is vermeld. Voor een aantal stoffen is een EU geharmoniseerde classificatie: dat zijn stoffen die zijn opgenomen in bijlage VI van de CLP verordening13 . Deze gevaarklassen uit bijlage VI moeten voor die stof verplicht worden vermeld op het etiket van producten en in het VIB. Voor het grootste deel van de stoffen is de classificatie echter niet in de EU geharmoniseerd vastgesteld. Bedrijven hebben in het kader van de CLP-verordening de plicht om zelfclassificatie toe te passen als geen geharmoniseerde classificatie beschikbaar is. Als stoffen met deze zelfclassificatie als CMR categorie 1A of 1B zijn ingedeeld, moet de stof als zeer zorgwekkend worden beschouwd. De zelfclassificatie moet worden gemeld bij ECHA (Europees agentschap voor chemische stoffen) en wordt opgenomen in de zogeheten C&L inventaris. De C&L inventaris is een openbare databank14 met informatie over de classificatie en etikettering van alle gevaarlijke stoffen die in de EU in de handel worden gebracht.

Hoofdstuk 2 Algemene regels ten aanzien van alle activiteiten

Afdeling 2.2 Lozingen

Afdeling 2.3 Lucht en geur

Afdeling 2.4 Bodem

Afdeling 2.5 Afvalbeheer

Afdeling 2.6 Energiebesparing

Afdeling 2.7 Verkeer en vervoer

Afdeling 2.8 Geluidhinder

Afdeling 2.10 Financiële zekerheid

Hoofdstuk 3 Bepalingen met betrekking tot activiteiten, tevens geldend voor inrichtingen type C

Afdeling 3.1 Afvalwaterbeheer

Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater

Paragraaf 3.1.4 Behandelen van huishoudelijk afvalwater op locatie

Paragraaf 3.1.4a. Behandeling van stedelijk afvalwater

Paragraaf 3.1.6 Lozen tgv werkzaamheden aan vaste objecten

Nieuw: Paragraaf 3.1.7 Handelingen in een oppervlaktewaterlichaam

Nieuw: Paragraaf 3.1.8 Lozen tgv schoonmaken drinkwaterleidingen

Nieuw: Paragraaf 3.1.9 Lozen van afvalwater tgv calamiteitenoefeningen

Afdeling 3.2 Installaties

Paragraaf 3.2.1 Stookinstallatie

Paragraaf 3.2.2 Aardgasdruk

Paragraaf 3.2.3 Windturbine

Paragraaf 3.2.4 Rioolwater

Paragraaf 3.2.6 Koelinstallatie

Paragraaf 3.2.8 Gesloten bodemenergiesysteem

Afdeling 3.3 Activiteiten met voer- of vaartuigen

Het opschrift van afdeling 3.3 komt te luiden:

Afdeling 3.3. Activiteiten met voertuigen, vaartuigen of luchtvaartuigen

Onderdeel FFF

Het toepassingsbereik van afdeling 3.3 is uitgebreid met een paragraaf 3.3.6 (nieuw) over het gebruik van traumahelicopters bij ziekenhuizen.


Wijzigingen in de paragrafen:


Paragraaf 3.3.1 Afleveren vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas wegverkeer

Paragraaf 3.3.2 Uitwendig wassen motorvoertuigen

Paragraaf 3.3.3 Demonteren autowrakken

Paragraaf 3.3.4 Parkeergarage

Paragraaf 3.3.5 Jachthaven

Nieuw: Paragraaf 3.3.6 Het gebruik van hefschroefvliegtuigen bij ziekenhuizen

Afdeling 3.4. Opslaan van stoffen of het vullen van gasflessen

Paragraaf 3.4.1 Opslaan van propaan

Paragraaf 3.4.2 Opslaan in ondergrondse opslagtanks

Paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen

Paragraaf 3.4.5 Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen

Paragraaf 3.4.6 Opslaan van drijfmest en digestaat

Paragraaf 3.4.7 Opslaan van vloeibare bijvoedermiddelen

Paragraaf 3.4.8 Het vullen van gasflessen met propaan of butaan

Paragraaf 3.4.9 Opslaan van gasolie e.d. in een bovengrondse opslagtank

Nieuw: Paragraaf 3.4.10 Opslaan of bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen bij defensie-inrichtingen

Nieuw: Paragraaf 3.4.11 Op- en overslaan van verwijderd asbest

Afdeling 3.5 Agrarische activiteiten

Paragraaf 3.5.1 Telen of kweken van gewassen in een kas

Paragraaf 3.5.2 Telen en kweken van gewassen in een gebouw

Paragraaf 3.5.3 Telen van gewassen in de open lucht

Paragraaf 3.5.4 Waterbehandeling voor agrarische activiteiten

Paragraaf 3.5.5. Aanmaken gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen

Paragraaf 3.5.6 Het behandelen van gewassen

Paragraaf 3.5.7 Composteren

Paragraaf 3.5.8 Houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven

Paragraaf 3.5.9. Bereiden van brijvoer voor eigen landbouwhuisdieren

Nieuw: Paragraaf 3.5.10 Kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen

Afdeling 3.6 Voedingsmiddelen

Paragraaf 3.6.1 Bereiden van voedingsmiddelen

Paragraaf 3.6.2 Slachten van dieren e.d.

Paragraaf 3.6.3 Industrieel vervaardigen voedingsmiddelen of dranken

Afdeling 3.7 Sport en recreatie

Paragraaf 3.7.1 Binnenschietbanen

Paragraaf 3.7.2 Traditioneel schieten

Paragraaf 3.7.3 Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht

Paragraaf 3.7.4 Recreatieve visvijvers

Paragraaf 3.7.5 Gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen op sport- of recreatieterreinen

Afdeling 3.8. Overige activiteiten

Paragraaf 3.8.1 Tandheelkunde

Paragraaf 3.8.2 Gemeentelijke milieustraat

Nieuw: Paragraaf 3.8.3 Buitenschietbanen

Nieuw: Paragraaf 3.8.4 Coaten of lijmen van planten of onderdelen van planten

Nieuw: Paragraaf 3.8.5 Fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren

Hoofdstuk 4. Bepalingen mbt overige activiteiten geldend voor een inrichting type A of B

Afdeling 4.1. Op- en overslaan van gevaarlijke en andere stoffen

Paragraaf 4.1.1 Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking

Paragraaf 4.1.2 Opslaan van vuurwerk e.d.

Paragraaf 4.1.3 Opslaan van stoffen in opslagtanks

Paragraaf 4.1.5 Gebruik of opslag van bepaalde organische peroxiden

Afdeling 4.3 Activiteiten met betrekking tot hout of kurk

Paragraaf 4.3.1 Mechanische bewerkingen van hout of kurk

Paragraaf 4.3.2 Reinigen, coaten of lijmen van hout of kurk

Afdeling 4.4 Activiteiten met betrekking tot rubber of kunststof

Paragraaf 4.4.1 Mechanische bewerkingen van rubber of kunststof

Paragraaf 4.4.2 Reinigen, coaten of lijmen van rubber of kunststof

Paragraaf 4.4.3 Wegen of mengen van rubbercompounds e.d.

Afdeling 4.5 Activiteiten met betrekking tot metaal

Paragraaf 4.5.1 Bewerking van metalen

Paragraaf 4.5.2 Lassen van metalen

Paragraaf 4.5.3 Solderen van metalen

Paragraaf 4.5.4 Stralen van metalen

Paragraaf 4.5.5 Reinigen, lijmen of coaten van metalen

Paragraaf 4.5.6 Aanbrengen anorganische deklagen op metalen

Paragraaf 4.5.7 Beitsen of etsen van metalen

Paragraaf 4.5.8 Elektrolytisch of stroomloos aanbrengen van metaallagen

Paragraaf 4.5.9. Drogen van metalen

Paragraaf 4.5.10 Aanbrengen conversielagen op metalen

Paragraaf 4.5.11 Thermisch aanbrengen van metaallagen

Paragraaf 4.5.12 Lozen van afvalwater

Nieuw: Paragraaf 4.5.13 Smelten en gieten van metalen

Afdeling 4.5a Activiteiten met betrekking tot steen

Paragraaf 4.5a.1 Mechanische bewerkingen van steen

Paragraaf 4.5a.2 Aanbrengen van lijmen, harsen of coatings op steen

Paragraaf 4.5a.3 Chemisch behandelen van steen

Paragraaf 4.5a.4 Het vervaardigen van betonmortel

Paragraaf 4.5a.5 Het vormgeven van betonproducten

Paragraaf 4.5a.6 Het breken van steenachtig materiaal

Afdeling 4.6 Activiteiten mbt motoren, motorvoer- en vaartuigen en andere gemotoriseerde apparaten

Paragraaf 4.6.1 Lozen van afvalwater (algemeen)

Paragraaf 4.6.3 Afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen

Paragraaf 4.6.4 Afleveren vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas anders dan wegverkeer

Paragraaf 4.6.5 Onderhouden of repareren van motoren

Paragraaf 4.6.6 Onderhouden, repareren of afspuiten van pleziervaartuigen

Afdeling 4.7 Activiteiten met betrekking tot grafische processen

Paragraaf 4.7.1 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

Paragraaf 4.7.2 Zeefdrukken

Paragraaf 4.7.3 Vellenoffset druktechniek

Paragraaf 4.7.3a Rotatieoffset druktechniek

Paragraaf 4.7.3b. Flexodruk of verpakkingsdiepdruk

Afdeling 4.7a Activiteiten met betrekking tot papier, karton of textiel, textiel, leer of bont

Titel Afdeling 4.7a wordt aangepast: "textiel, leer of bont" wordt er aan toegevoegd

Paragraaf 4.7a.1 Bewerken, lijmen, coaten of lamineren van papier of karton

Paragraaf 4.7a.2 Reinigen of wassen van textiel

Paragraaf 4.7a.3 Mechanische bewerking of verwerking van textiel

Paragraaf 4.7a.4 Lassen van textiel

Paragraaf 4.7a.5 Lijmen, coaten of veredelen van textiel, leer of bont

Afdeling 4.8 Overige activiteiten

Paragraaf 4.8.1 Inwendig reinigen of ontsmetten van transportmiddelen

Paragraaf 4.8.6 In werking hebben van een acculader

Paragraaf 4.8.9 In werking hebben van een crematorium

Paragraaf 4.8.10 In werking hebben van een laboratorium of praktijkruimte

Hoofdstuk 5 Industriële emissies

Afdeling 5.1. Industriële emissies

Paragraaf 5.1 Grote stookinstallatie

Nieuw: Paragraaf 5.1.4 Installatie, als onderdeel van olieraffinaderijen, voor de productie van zwavel

Nieuw: Paragraaf 5.1.5 Stookinstallatie voor de regeneratie van glycol

Nieuw: Paragraaf 5.1.6 Installatie voor de productie van asfalt

Nieuw: Paragraaf 5.1.7 Installatie voor de op- en overslag van vloeistoffen

Nieuw: Paragraaf 5.2.1 Opslaginstallaties

Nieuw: Paragraaf 5.2.2 Overslaginstallaties

Nieuw: Paragraaf 5.3.1 LPG-tankstations

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Paragraaf 6.29 AB

Paragraaf 6.1 AR

Verschillen met voorpublicatie

Het Wijzigingsbesluit en de Wijzigingsregeling zijn in de zomer van 2014 voorgepubliceerd. Sindsdien zijn er nog artikelen gewijzigd. De belangrijkste verschillen voor het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn, in volgorde van het besluit:

  • Diverse artikelen zijn verduidelijkt, onder meer rond energie en rond de inbouw van de NeR
  • De werkingssfeer van de gewijzigde afdeling 2.3 Lucht is verduidelijkt voor IPPC-installaties
  • Er is een wijziging in het afwegingsgebied van de berekende kosteneffectiviteit van luchtemissie maatregelen. Voor maatregelen waarvan de berekende waarde zich binnen het bereik bevindt doet het Activiteitenbesluit geen uitspraak. Het is aan het bevoegd gezag om in dat geval te bepalen wat kosteneffectief is.
  • Voor geurvoorschriften uit de vergunning is het overgangsrecht vijf in plaats van drie jaar
  • Er is een energiemaatregel toegevoegd: isolatie van leidingen en appendages (sectoren kantoren, zorg en onderwijs)
  • Om goud- en edelsmeden uit te sluiten van de voorschriften, is de werkingssfeer van de nieuwe activiteit smelten en gieten van metalen aangepast
  • Het vullen van wisselreservoirs bij LPG-tankstations is niet langer toegestaan
  • De bijlage bij de Activiteitenregeling met oppervlaktewateren die geen bijzondere bescherming behoeven is aangepast
  • Daarnaast zijn veel toelichtingen bij de wijzigingen verduidelijkt. Een noemenswaardige wijziging van het Besluit omgevingsrecht betreft de zoneringsplicht voor motorcrossterreinen, waarop 8 uur per week of meer wordt gereden (bijlage I, onderdeel D). Deze wordt opgeheven voor terreinen waar alleen met elektrische motorvoertuigen wordt gereden.

Onderdeel 10 van de Nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit gaat in op de verschillen met de voorpublicaties. Ook gaan de artikelsgewijze toelichtingen hier her en der op in.

Bron: InfoMil

Transponeringstabellen

Transponeringstabel Activiteitenbesluit

Artikelen hoofdstuk 6 Artikelen hoofdstukken 2 tot en met 5
6.9 2.16a
6.10 2.9a
6.12 2.17a, eerste tot en met vijfde lid
6.13 2.20, achtste en negende lid
6.14 2.18, negende en tiende lid
6.15 2.17a, zesde lid, artikel 2.19a, vierde lid
6.16, eerste tot en met derde lid 2.19a, eerste tot en met derde lid
6.17, eerste lid 3.23, vijfde lid, 3.23c, derde lid, 4.82, vijfde lid
6.17, tweede lid 3.26c, derde lid, 3.26h, derde lid, 3.34, achtste lid, 4.71, tweede lid, 4.75, vierde lid
6.18 3.3, zesde en zevende lid
6.19 3.4, vierde en vijfde lid
6.19b 3.5b, vierde tot en met het achtste lid
6.20 tot en met 6.20d 3.10q tot en met 3.10u
6.21 3.12, negende tot en met elfde lid
6.21a 3.14a, vierde en vijfde lid
6.21b 3.15a, zesde lid
6.21c 3.16d, zesde lid
6.21d 3.16q
6.22 3.20, tiende tot en met twaalfde lid
6.22a 3.20, dertiende en veertiende lid
6.22b 3.20a, tweede tot en met vierde lid
6.22c 3.23b, derde tot en met het vijfde lid
6.24c 3.46, tweede en derde lid
6.24d 3.51, vierde en vijfde lid
6.24e 3.56, vijfde en zesde lid, 3.57, derde en vierde lid, 3.58, vijfde en zesde lid
6.24f, eerste lid 3.56, vierde lid
6.24f, tweede lid 3.58, derde lid
6.24g 3.56, derde lid
6.24h 3.58, vierde lid
6.24i 3.56, zevende, 3.57, vijfde lid. 3.58, zevende lid, 3.59, tweede lid
6.24j 3.63, achtste lid
6.24l 3.64, derde en vierde lid
6.24m 3.74a
6.24m1 3.76, zesde lid
6.24n 3.83, elfde lid
6.24o 3.90, zevende lid
6.24o1 3.91, vierde lid
6.24o3 3.102, twaalfde lid
6.24q 3.108, vierde en vijfde lid
6.24r 3.114a
6.24s 3.119a
6.24t 3.125, achtste lid
6.24u 3.125, negende en tiende lid
6.24v 3.125a
6.24w 3.30a, tweede lid
6.24x 3.131, zesde tot en met achtste lid
6.24y 3.134, zesde en zevende lid, 3.139, achtste en negende lid
6.25a 4.5b, tweede lid
6.33 4.74.0
6.33a 4.74p1
6.33b 4.77, vijfde en zesde lid
6.34 4.80a, tweede tot en met vierde lid
6.34c 4.104a, vierde en vijfde lid
6.35 4.124, vierde lid


Transponeringstabel Activiteitenregeling

Artikelen hoofdstuk 6 Artikelen hoofdstukken 2 tot en met 4
6.2, eerste lid 2.1, zevende lid
6.2, tweede lid 3.26, derde lid
6.4 3.3, tweede tot en met vierde lid
6.5 3.14, derde lid
6.5a 3.29, vijfde lid
6.5aa 3.23, derde tot en met vijfde lid, en 3.24, vijfde en zesde lid, 4.93, derde tot en met vijfde lid, 4.93a, vijfde en zesde lid
6.5b 3.34, vierde en vijfde lid
6.5ba 3.25, twaalfde lid, 4.94, achtste lid
6.5d 3.65, tiende lid
6.5e 3.67, vierde en vijfde lid
6.5g 3.68, vierde tot en met zesde lid
6.5h 3.69, negende lid
6.5ha 3.71c, vijfde lid
6.5i 3.98, zesde lid
6.6 4.4d
6.7 3.15, derde en vierde lid, 3.27j, vierde en vijfde lid, 4.38, vierde en vijfde lid, 4.40, negende en tiende lid, 4.44, vierde en vijfde lid, 4.46, negende en tiende lid, 4.50, zevende en achtste lid, 4.55, vierde en vijfde lid, 4.57, vierde en vijfde lid, 4.60, zevende en achtste lid, 4.64, negende en tiende lid, 4.68, twaalfde en dertiende lid, 4.71, vierde en vijfde lid, 4.74, vierde en vijfde lid, 4.77, vierde en vijfde lid, 4.81, vierde en vijfde lid, 4.84a, vijfde en zesde lid, 4.84g, derde en vierde lid, 4.84m, derde en vierde lid, 4.96, derde en vierde lid, 4.102a, vierde en vijfde lid, 4.102i, vierde en vijfde lid, 4.104a, vierde en vijfde lid, 4.104c, derde en vierde lid, 4.117, vierde en vijfde lid
6.8 3.27l, tweede lid, 3.103, vijfde tot en met zevende lid, 3.104, vierde en vijfde lid, 4.40, elfde en twaalfde lid, 4.46, elfde en twaalfde lid, 4.64, elfde en twaalfde lid, 4.68, veertiende en vijftiende lid, 4.84c, zesde en zevende lid, 4.100, vierde en vijfde lid, 4.102c, vijfde en zesde lid, 4.102f, zesde en zevende lid, 4.104d, zesde en zevende lid,
6.10, eerste, vierde, zesde en zevende lid 4.15a
6.10, achtste lid 4.14, vijfde lid
6.11a 4.114, elfde en twaalfde lid
6.11aa 4.84j, tweede en derde lid
6.11b 3.71d, zestiende en zeventiende lid, 4.15, tiende en elfde lid


Transponeringstabel vergunningplicht

2. Toe te voegen branches in de vierde tranche en vervallen vergunningplicht

2.1. Inleiding

Met dit wijzigingsbesluit wordt de reikwijdte van het Activiteitenbesluit verbreed doordat een aantal nieuwe activiteiten onder de werking van de algemene regels wordt gebracht en de plicht tot het hebben van een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, de zogenaamde omgevingsvergunning milieu vervalt. Het betreft het smelten en gieten van metalen (paragraaf 2.2), opslaan of bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen bij defensie-inrichtingen (paragraaf 2.3), schieten op buitenschiet-banen (paragraaf 2.4), kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen (paragraaf 2.5), dierencrematoria (paragraaf 2.6), honden, lawaaivogels en dierentuinen (paragraaf 2.7), asbestverwijdering (paragraaf 2.8), bloemenververijen (paragraaf 2.9), enkele activiteiten met mergel, grind en kalk (paragraaf 2.10).


Verder worden in het Activiteitenbesluit voorschriften gesteld met betrekking tot lozingen waarmee de vergunningplicht vanuit de Waterwet voor bepaalde handelingen en specifieke lozingen vanuit inrichtingen vervalt. Het betreft handelingen in een oppervlaktewaterlichaam (paragraaf 3.1.7 van het wijzigingsbesluit), lozen ten gevolge van het schoonmaken van drinkwaterleidingen (paragraaf 3.1.8 van het wijzigingsbesluit), lozen van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteit (paragraaf 3.1.9 van het wijzigingsbesluit). Deze activiteiten worden toegelicht in paragraaf 3.9, samen met de overige wijzigingen met betrekking tot water. Tevens heeft een doorlichting van de lijst met vergunningplichtige inrichtingen (Bijlage I bij het Bor) plaatsgevonden. Deze doorlichting betrof de meer dan 150 redenen voor vergunningplicht. Naar aanleiding daarvan zal voor een aantal andere activiteiten de vergunningplicht vervallen zonder dat daarvoor nieuwe voorschriften worden ingevoerd, omdat die voorschriften al in het besluit staan, zoals bij ziekenhuizen en instellingen voor medisch-specialistische zorg, of geen voorschriften nodig zijn. Ook zijn enkele redenen voor vergunningplicht, die vaak tot misverstanden leidden, aangepast of vervallen. Een voorbeeld is de vergunningplicht voor de productie of het verwerken van natuurhars, een activiteit die in Nederland niet voorkomt.


Ten slotte zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in het Bor die samenhangen met artikel 10.54a van de Wm en het intrekken van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen waarmee de regels over het mengen van gevaarlijke afvalstoffen in het Activiteitenbesluit en de Activiteiten-regeling worden samengebracht. Het voorschrift over het mengen van afvalstoffen en de grenzen voor vergunningplicht voor afvalstoffen in categorie 28.10, van onderdeel C, van bijlage I bij het Bor, zijn hierop aangepast. Een groot deel van de wijziging wordt in de Activiteitenregeling opgenomen. In de onderstaande tabel staat per activiteit opgenomen in hoeverre de activiteit voor de inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsbesluit vergunningplichtig was en in hoeverre dit na de inwerkingtreding van dit besluit is gewijzigd. Tevens is een verwijzing opgenomen naar het Bor waar de vergunningplichtige activiteiten werden benoemd en is aangegeven of en zo ja waar, in het Activiteitenbesluit nieuwe of aanvullende bepalingen voor de betreffende activiteit zijn opgenomen. Vergelijkbare informatie is ook opgenomen op de website van Rijkswaterstaat (www.infomil.nl). Hier is tevens de meest actuele versie van deze informatie beschikbaar.


Activiteiten die onder nieuwe voorschriften van het Activiteitenbesluit komen te vallen en waarvoor de vergunningplicht vervalt Vóór implementatie vierde tranche Ná implementatie vierde tranche Gevolgen regelgeving
• Aanwijzen vergunningsplicht Bor (bijlage I, onderdeel B, of categorie uit onderdeel C) of Waterwet
• Nieuwe voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit (AB)
Gieterijen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 12.3
• Omgevingsvergunning + type C • AB: §4.5.13
Defensieinrichtingen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • OBM + Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 29.3
• Omgevingsvergunning + type C • AB: §3.4.10 en §3.8.3
Buitenschietbanen • Type B-inrichting, of • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 17.3 en 29.3
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Omgevingsvergunning + type C-inrichting (grote schietterreinen defensie) • AB: §3.8.3
Kleinschalige mestvergisting (monovergisting, max. 25.000 m3 per jaar) • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • OBM + type B-inrichting • Bor: Cat. 7.5
• AB: §3.5.10
Dierencrematoria • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting • Bor: Cat. 1.4e
• AB: artikel 4.119 (§4.8.9)
Hondenkennels, volières en dierentuinen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting • Bor: Cat. 8.3a/b
• AB: §3.8.5
Asbestverwijderingsbedrijven • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • OBM + type B-inrichting, of • Bor: Cat. 28.10
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting (> 50 ton asbest) • AB: §3.4.11
Bloemververijen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting • Bor: Cat. 4.4n
• AB: §3.8.4
Winnen, breken, malen, zeven of drogen van mergel, zand, grind en kalk • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 11.4k en l
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting • AB: artikel 3.31, vierde lid (§3.4.3)
Activiteiten inzake • Watervergunning + type B-inrichting, of • Type B-inrichting, of • Waterwet jo artikel 1.6 AB
• Ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam • Watervergunning + Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • AB: §3.1.7 t/m 3.1.9
• Lozen ten gevolge van het schoonmaken van drinkwaterleidingen
• Lozen van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteit
Veredelen van textiel • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • OBM + type B-inrichting, of • Bor: Cat. 4.7a/16.4a
• Omgevingsvergunning + type C (grote lawaaimakers) • AB: artikel 4.103da (§4.7a.5)
Ziekenhuizen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 23.3
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting (meeste academische ziekenhuizen) • AB: –
Sport- en recreatiebedrijven en terreinen voor modelvliegtuigen • Type B-inrichting, of Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 19.4a/b
• Omgevingsvergunning + type C (grote open lucht attractieparken) • Ab: –
Assemblage motorvoertuigen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • OBM + type B-inrichting • Bor: Onderdeel B, 1b
• AB: –
Productie van houtvezels en houtplaatmateriaal: Spaanplaat, MDF, OSB-plaat, fineerplaat, triplex en multiplex • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat: 15.2a/b
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting (vergunningplichtige activiteiten met afvalhout) • Ab: –
Pet food-bedrijven • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 9.4a
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting (IPPC- installaties) • AB: –
Opslag ruwe cacao • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting • Bor: Cat. 9.4c
• AB: -
Vullen gasflessen: • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting • Bor: Cat. 2.7l
– Met verstikkende gassen (koelgassen) • AB: –
– Kleine draagbare zuurstofunits
Productie en toepassing van natuurharsen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting • Bor: Cat. 6.3
• AB: –
Vervaardigen en bewerken van bont en leer • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 8.3n
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting (ontharen en looien van huiden) • AB: –
Meelfabrieken • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting • Bor: Cat. 9.4b
• AB: –
Afmeren van zeegaande veerboten • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 13.4d
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting (parkeren van meer dan 3 vrachtwagens met gevaarlijke stoffen) • Ab: –
Zelfklevend maken van materialen • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 16.4e
• Omgevingsvergunning + type C-inrichting (fabricage plakband) • AB: –
Kweken van ongewervelde dieren behalve schelpdieren in oppervlaktewater en maden van vliegende insecten • Omgevingsvergunning milieu + type C inrichting • Type B inrichting • Bor: Cat. 8.3
• AB: –
Diverse activiteiten met afval • Omgevingsvergunning + type C-inrichting • Type B-inrichting, of • Bor: Cat. 28.10
• OBM + type B-inrichting (mengen van afval bij Titel 10.4 Wm bedrijven) • AB: Afdeling 2.5


In onderstaande paragrafen wordt per activiteit ingegaan op de relevante wijzigingen.


Smelten en gieten van metalen

Met deze wijziging van het Activiteitenbesluit wordt een deel van de activiteit smelten en gieten van metalen, uitgezonderd goud, zilver en platina, door de invoeging van de nieuwe paragraaf 4.5.13 onder algemene regels gebracht. Het betreft het smelten en gieten van de metalen aluminium, lood, zink, tin en koper. Ook het smelten en gieten van de legeringen van deze metalen, met elkaar of met nikkel, vallen onder algemene regels en worden gereguleerd door het Activiteitenbesluit. Het gaat hierbij niet alleen om gieterijen die als hoofdactiviteit producten van metaal gieten, maar ook om inrichtingen met nevenactiviteit gieten. Het betreft ongeveer 150 inrichtingen in totaal.


Bij het «smelten en gieten van metalen» worden metalen in hun zuivere vorm of in combinaties van metalen (legeringen) vloeibaar gemaakt. Na het (eventueel) toevoegen van additieven wordt het vloeibare metaal in een vorm gegoten. Deze vorm kan eenmalig zijn (bijvoorbeeld gemaakt van zand dat behandeld is met een coating) of een zogenaamde duurvorm die vaker te gebruiken is. De keuze tussen eenmalige vorm of duurvorm hangt af van een groot aantal factoren, zoals de vraag naar het product (een eenmalige kerkklok versus een serieproductie van bijvoorbeeld tandwielen), het soort metaal dat gegoten wordt en de grootte van het werkstuk. Om holle werkstukken te kunnen maken, worden zogenaamde kernen aanbracht, die eenmalig (zand met een coating) of meermalig (bijvoorbeeld keramisch) kunnen zijn. De gietvorm en eventuele gietkern worden verwijderd en het metalen werkstuk wordt zo nodig verder bewerkt. Het smelten en gieten van metalen is vaak slechts een onderdeel van het totale productieproces. Het gegoten werkstuk moet meestal verder worden bewerkt tot een eindproduct. Het bewerken van metalen werkstukken (zoals slijpen, lassen, stralen) viel al onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit (paragrafen 4.5.1 tot en met 4.5.11). Het smelten en gieten van andere metalen dan aluminium, lood, zink, tin en koper kunnen leiden tot emissies naar het milieu, die vragen om een bedrijfsspecifieke aanpak. Een dergelijke aanpak past niet bij het uitgangspunt van algemene regels. Daarom blijft het smelten en gieten van andere metalen en legeringen, waaronder ijzer en ijzerlegeringen, op grond van categorie 12.3, onderdeel C, van bijlage I, bij het Bor vergunningplichtig.


Het smelten en gieten van metalen kan tot geurhinder leiden. Een generieke benadering voor (mogelijke) geurhinder die ook van toepassing is op het smelten en gieten van metalen is opgenomen in artikel 2.7a (nieuw). Het al dan niet ontstaan van geurhinder is zeer complex. Geurhinder vormt vaak een probleem binnen de inrichting als geheel. Artikel 2.7a (nieuw) geldt dan ook voor de combinatie van activiteiten die samenhangen met het smelten en gieten. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel.


Mogelijke bronnen van geurhinder bij het smelten en gieten van metalen zijn:

  • het maken van thermohardende kernen;
  • het chemisch ontgassen van aluminiumbaden;
  • het koelen van producten in kleigebonden zand, vooral met producten met een hoge giettemperatuur waarbij de metaal/zandverhouding hoog is ten opzichte van het kleigehalte. Ook het toevoegen van additieven zoals houtmeel en maïsproducten aan de kernen kan in combinatie met kleigebonden vormen mogelijk leiden tot geurhinder;
  • het uitbreken van producten uit kleigebonden zand, vooral met producten met een hoge giettemperatuur waarbij de metaal/zandverhouding hoog is ten opzichte van het kleigehalte;
  • het uitbreken van producten uit met organische bindmiddelen gebonden zand, vooral met producten met een hoge giettemperatuur waarbij de metaal/zandverhouding en de kernzand/vormzandverhouding beide hoog zijn.


Opslaan of bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen bij defensie-inrichtingen

Met deze wijziging worden de opslag van ontplofbare stoffen en voorwerpen bij de krijgsmacht onder algemene regels gebracht door middel van een nieuwe paragraaf 3.4.10. Tevens wordt het schieten in de open lucht in algemene regels toegevoegd onder de nieuwe paragraaf 3.8.3 (zie hieronder). Ook is de aanwijzing van de vergunningplicht voor defensie-activiteiten in bijlage I, bij het Bor geactualiseerd. De voorschriften zijn in overleg met het Ministerie van Defensie tot stand gekomen.


Vanuit de aard van de werkzaamheden heeft het Ministerie van Defensie (hierna: Defensie) een grote hoeveelheid ontplofbare stoffen en voorwerpen in de opslag. Ook worden ontplofbare stoffen en voorwerpen onderhouden of gemodificeerd in munitiewerkplaatsen. Om de regeldruk te verminderen zijn algemene regels opgesteld voor de Nederlandse en bondgenootschappelijke krijgsmachten die deze activiteiten uitvoeren (paragraaf 3.4.10 (nieuw)). Het is echter onwenselijk om deze activiteiten, die een aanzienlijk extern risico kennen, zonder voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag toe te staan. Daarom is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM), een omgevingsvergunning zonder voorschriften, voor deze activiteiten ingevoerd. Omdat bij de aanvraag een kwantitatieve risicoanalyse (munitie-QRA) moet worden gevoegd, wordt hiermee de samenhang tussen locatie en externe veiligheid geborgd. De munitie-QRA speelt een rol bij het uiteindelijk vastleggen van vei-ligheidszones in gemeentelijke bestemmingsplannen. Deze munitie-QRA wordt zowel met de minister van Infrastructuur en Milieu als met het gemeentebestuur afgestemd. Het gaat bij een munitie-QRA over ontplofbare stoffen en voorwerpen van de klassen 1.1, 1.2 of meer dan 50 kilogram van de klasse 1.3 zoals genoemd in het ADR3 . Rondom de opslag- en onderhoudsinrichtingen van Defensie waar ontplofbare stoffen en voorwerpen van deze klassen worden opgeslagen of bewerkt, zijn veiligheidszones ingesteld op basis van een effectbenadering. Deze veiligheidszones zijn al langer bekend omdat deze zijn vastgelegd in bijlage 13 bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. Gemeentebesturen hebben deze veiligheidszones opgenomen in hun bestemmingsplannen. Bij toekomstige wijzigingen, bijvoorbeeld een verhoging van de opgeslagen hoeveelheden of een wijziging van het type opslaggebouw, kan een veiligheidszone ontstaan of kan de bestaande veiligheidszone groter worden. Na toestemming van het bevoegd gezag via de OBM, wordt deze wijziging in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening vastgelegd, waarna gemeentebesturen deze wijziging in hun bestemmingsplannen vastleggen. De eisen waaraan het opslaan of het bewerken van ontplofbare stoffen en voorwerpen moet voldoen, zijn vastgelegd in interne regelgeving van de minister van Defensie, namelijk de MP40-214 . Om te voorkomen dat de algemene regels gaan afwijken van de interne Defensie-regelgeving wordt in de Activiteitenregeling direct verwezen naar de vigerende MP40-21.


Schieten op buitenschietbanen

Dit wijzigingsbesluit voegt een nieuwe paragraaf 3.8.3 inzake buitenschietbanen toe aan het Activiteitenbesluit. In dit wijzigingsbesluit worden buitenschietbanen voor overheidsdiensten en buitenschietbanen voor sportieve en recreatieve doeleinden onderscheiden. Verschillen zijn er bijvoorbeeld op het gebied van wapens. Vanuit de aard van de verplichtingen en werkzaamheden voert het Rijk een aantal taken uit waarvoor personeel (defensiemedewerkers, politiemedewerkers en bijzondere bijstandseenheden) getraind en opgeleid moeten worden in de omgang met vuurwapens en ontplofbare stoffen. Voor het opleiden, trainen en oefenen zijn in Nederland verschillende locaties ingericht waar wordt geschoten met hand- en schoudervuurwapens op een buitenschietbaan ten behoeve van het opleidings- en trainingssysteem. Op deze banen is medegebruik door civiele partijen mogelijk. Voor dit civiele gebruik gelden dezelfde normen. Bij civiel medegebruik wordt bijvoorbeeld de geluidbelasting gezamenlijk met de militaire geluidbelasting bepaald. Het recreatief- en sportschieten op civiele schietbanen kent een grote variëteit aan afstanden waarover wordt geschoten met uiteenlopende vuistvuurwapens (pistool of revolver) en schoudervuurwapens (geweer) dan wel historische wapens. De schietsport omvat onder meer Olympische disciplines als kleiduivenschieten met hagelgeweren, die een specifiek type schietbaan vereisen.


Zowel bij buitenschietbanen voor overheidsdiensten als voor sportieve en recreatieve doeleinden treedt een bepaalde mate van milieubelasting op. De milieubelasting betreft voornamelijk externe veiligheid, geluidemissie en emissies naar de bodem en lucht. Voor de externe veiligheid wordt uitgegaan van de effectbenadering: binnen het gebied waar gevaar aanwezig is (de zogeheten onveilige zone) is de aanwezigheid van personen niet toegestaan. Schietbanen dienen te voldoen aan bepaalde constructieve eisen om de genoemde milieubelasting te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. In de interne regelgeving van de minister van Defensie, namelijk de MP40-305 , zijn de constructieve eisen en de eisen aan de kogelvanger van een schermenbaan, een poortbaan, een poortkokerbaan, een kokerbaan en een vrije schietbaan beschreven. Deze eisen zijn via een verwijzing in de Activiteitenregeling naar die publicatie van toepassing op schietbanen voor overheidsdiensten. Voor de buitenschietbanen voor sportieve en recreatieve doeleinden worden de constructieve eisen opgenomen in voorschriften in de Activiteitenregeling.


Wat betreft de regulering van emissies naar de bodem wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Op deze manier wordt aangesloten bij de stand der techniek (beste beschikbare technieken). Het is echter niet mogelijk voor deze activiteit een volledig verwaarloosbaar risico te garanderen gezien het feit dat niet voorkomen kan worden dat munitiebestanddelen, en dus bodembedreigende stoffen in de bodem terecht komen. Voor de schietbanen in beheer bij het Rijk worden de Gedragsrichtlijnen inzake bodemverontreiniging in staatseigendommen6 gevolgd bij het aankopen, in gebruik nemen en afstoten van locaties.


Bij het schieten worden afvalstoffen geproduceerd zoals kogelresten en patroonhulzen. Hierop zijn de algemene wettelijke verplichtingen voor afval van toepassing. Er ontstaan ook emissies naar de lucht zoals kruitstof en kruitgassen. Kruitstof en kruitgassen worden gezien als een onvermijdelijke diffuse uitstoot. Hieraan worden geen eisen gesteld.


Ten aanzien van schietgeluid wordt in de systematiek van het Activiteitenbesluit en de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening7 uitgegaan van een algemene uniforme norm waarvan bij maatwerk kan worden afgeweken. De bestaande normering, zoals vastgelegd in het Beleidsstandpunt Militair Schiet-geluid, gaat uit van deze systematiek. Ook met dit besluit wordt daarbij aangesloten. Het bevoegd gezag kan in bijzondere lokale omstandigheden afwijkende waarden vaststellen van ten hoogste 55 dB Bs,dan. Overigens moet worden opgemerkt dat dit besluit geen regels stelt voor de op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen natuurgebieden. De gevolgen van de inrichting voor die gebieden worden beoordeeld in het kader van die wet. Door TNO is onderzoek8 verricht naar een dosis-effect relatie voor schietactiviteiten. Uit het onderzoek blijkt dat het geluid van schietactiviteiten bij gelijke belasting als hinderlijker wordt ervaren dan geluid van wegverkeer. Daarom is ervoor gekozen een specifieke waarderingsgrootheid voor schietgeluid te hanteren, namelijk de Bs,dan. Het verschil in de ervaren hinder tussen beide geluidtypen is bij schietgeluid met weinig lage frequenties kleiner dan voor schiet-geluid waarbij de lage frequenties meer dominant aanwezig zijn (zoals bijvoorbeeld bij zwaar geschut). Voor schietgeluid wordt daarom een correctiefactor op de geluidbelasting ingevoerd die afhankelijk is van het aandeel laagfrequent geluid. Uit het onderzoek blijkt verder dat voor schietgeluid de ervaren hinder op de zondag hoger ligt dan op werkdagen. Daarom is voor de zondag en voor feestdagen een extra correctie van 5 dB(A) opgenomen. Als deze correcties worden toegepast op het equivalente geluidniveau van schietgeluid dan is de aldus verkregen waarde (aangeduid met Bs,dan) wat betreft hinder vergelijkbaar met de hinder die verwacht wordt bij een gelijke waarde van het equivalente geluidniveau van wegverkeer. Deze «Bs,dan» staat voor de «Beoordeling schietgeluid, dag-avond-nacht» en beschrijft de geluidbelasting uitgedrukt als dag-avond-nachtwaarde.


Bij een melding voor een buitenschietbaan dient een akoestisch rapport te worden ingediend dat is opgesteld conform de ontwikkelde methodiek. Een norm van 50 dB Bs,dan sluit aan bij de bestaande uitvoeringspraktijk en is toereikend uit het oogpunt van de bescherming tegen geluidhinder. De schiet-geluidnorm geldt voor de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige objecten ten gevolge van de blootstelling aan geluid van schietactiviteiten. Bij de waarde van 50 dB Bs,dan worden, net als bij hinder van verkeersgeluid, maximaal 3,7% ernstig gehinderden verwacht. Voor de bestaande terreinen geldt gedurende een overgangsperiode van 5 jaar de huidige vergunde waarde. Binnen de overgangsperiode dient deze norm te worden omgezet naar een Bs,dan met een maximum van 55 dB Bs,dan. Deze waarde is lager dan de waarden die bij de normering voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai als maximaal toelaatbaar gelden (58–70 dB).


Kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen (monovergisting)

Dit wijzigingsbesluit brengt de kleinschalige vergisting van uitsluitend dierlijke mest (hierna: monovergisting) onder het Activiteitenbesluit in een nieuwe paragraaf 3.5.10. De overheid zet in op het rendabeler worden van verduurzaming in samenwerkingsverbanden door belemmeringen rond diverse projecten weg te nemen, de zogenaamde Green Deals. Door bestaande belemmeringen blijft een aanzienlijk potentieel van verduurzaming nog onbenut. In een aantal Green Deals is aandacht voor het stimuleren van monovergisting, soms in algemene zin zoals bij de Green Deals «Groen Gas» en «Melk de Groene Motor». In de Green Deals «Biogas XL» en «Deal AgriModem» is expliciet afgesproken de procedure voor het realiseren van monovergisters te versnellen. Met deze wijziging geeft de overheid uitvoering aan deze toezegging. De voorschriften voor monovergisters staan in paragraaf 3.5.10 (nieuw). Deze voorschriften zijn afgeleid van de Handreiking monovergisting van mest9 , die door het bevoegd gezag al werd toegepast bij het verlenen van de omgevings-vergunning milieu. Het wijzigingsbesluit maakt monovergisting niet helemaal vergunningvrij maar vervangt de omgevingsvergunning milieu door een OBM. Daarnaast is een omgevingsvergunning nodig voor het bouwen en meestal ook voor het inpassen in het bestemmingsplan. Een initiatiefnemer kan deze drie vergunningen tegelijkertijd aanvragen. De reguliere voorbereidingsprocedure is van toepassing. Zie voor een verdere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 3.129a tot en met 3.129h en bij de wijziging van categorie 7.5, onderdeel h, van onderdeel C, van bijlage I bij het Bor.


Dierencrematoria

Met het wijzigingsbesluit «eerste tranche van de tweede fase» zijn de ongeveer 65 humane crematoria onder algemene regels gebracht10 . Met het onderhavige wijzigingsbesluit worden de hiermee vergelijkbare 45 dierencrematoria onder algemene regels gebracht door middel van een nieuwe paragraaf 4.8.9. Dierencrematoria cremeren gezelschapsdieren en huisdieren, zoals honden, katten, fretten en hamsters. Een deel van de dierencrematoria is uitgevoerd met een strooiveld voor de verstrooiing van crematie-as. In de voorschriften voor dierencrematieovens en strooivelden is aangesloten bij de voorschriften voor humane crematoria en de voorschriften die in de omgevingsvergunningen milieu werden opgenomen.


Voor de verwijdering van gezelschapsdieren en huisdieren is ook wetgeving opgesteld vanuit de Verordening dierlijke bijproducten11 . In de toelichting bij de wijziging van de Activiteitenregeling wordt op enkele aspecten rond voedselveiligheid ingegaan. Het gaat bij dierencrematoria niet om de destructie van landbouwhuisdieren, die aan strikte regels is gebonden. Voor een destructiebedrijf blijft de vergunningplicht gelden op grond van categorie 8.3 onder p (nieuw), van onderdeel C, van bijlage I, bij het Bor. Landbouwhuisdieren mogen niet gecremeerd worden in een dierencrematorium. Paarden worden ook beschouwd als landbouwhuisdieren, ook als ze niet voor landbouwdoeleinden worden gebruikt. Het kadaver van een paard mag echter wel worden verbrand in een erkend huisdierencrematorium12 . De eisen die met dit wijzigingsbesluit in het Activiteitenbesluit worden opgenomen, gelden hiermee ook voor de crematie van paarden in een dierencrematorium.


De activiteiten van een dierencrematorium zijn op zichzelf aan te merken als een IPPC-installatie, een installatie voor industriële activiteiten als bedoeld in bijlage I bij de Richtlijn industriële emissies13 (hierna: EU-richtlijn industriële emissies), maar het is onwaarschijnlijk dat de drempelwaarde van 10 ton per dag gehaald wordt.


Houden van honden en bepaalde sier- en roofvogels in de buitenlucht

Het wijzigingsbesluit voegt een nieuwe paragraaf 3.8.5 getiteld «Fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren» toe aan het Activiteitenbesluit. De geluidbeoordeling bij het houden van honden en bepaalde sier- en roofvogels in de buitenlucht is complex, vooral omdat dieren zich lastig laten «vangen» in een akoestisch onderzoek. Voor de professionals in deze sector zoals een dierenasiel of een grote hondenfokker is het bestemmingsplan leidend om een geschikte locatie te vinden. Geluidhinder komt helaas niet alleen van bedrijfsmatige activiteiten. Juist een «uit de hand gelopen dierenhobby» kan zorgen voor veel lokale discussies. Als de gemeente klachten ontvangt over een dierenhobby, speelt de juridische vraag een rol of er sprake is van een inrichting in de zin van de Wm. In de praktijk wordt die discussie vaak beslecht door met de burger die een dierenhobby heeft afspraken, te maken over het beperken van de hobby zodat er geen sprake meer is van een inrichting en een vergunning niet nodig was.


Met deze wijziging vervalt de vergunningplicht ook voor deze dierenhobby’s. Als er klachten binnen komen over een dierenhobby zal de gemeente, net als voorheen, moeten vaststellen of er sprake is van een inrichting. Is dat het geval, dan is de vraag of de voorschriften voor geluid (of geur) worden overschreden en of maatwerk daarvoor een oplossing kan bieden. Lukt dat niet, omdat de locatie te ongunstig is, dan ligt het voor de hand dat de gemeente met de burger die een dierenhobby heeft, afspraken maakt over het beperken van de hobby zodat er geen sprake meer is van een inrichting. 2.8. Op- en overslaan van verwijderd asbest van eigen werkzaamheden Met dit wijzigingsbesluit komt het op- en overslaan van verwijderd asbest van eigen werkzaamheden van de inrichting (asbestverwijderingsbedrijven) onder het Activiteitenbesluit te vallen in een nieuwe paragraaf 3.4.11. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen14 kan de vergunningplicht hiervoor niet volledig worden opgeheven. De omgevingsvergunning milieu is vervangen door een OBM en de voorschriften voor de opslag worden in het Activiteitenbesluit opgenomen. Het gaat hierbij niet om de «werken» waar ze het asbest verwijderen, maar om de bedrijfslocaties van waaruit de inrichtingen werken. Als de inrichting op een dergelijke locatie ook partijen asbest opslaat die zijn vrijgekomen bij de werken, was voor die locatie een omgevingsvergunning milieu nodig. De vergunningplicht voor (de opslag van asbest bij) asbestverwijderingsbedrijven volgt uit categorie 28.10, van onderdeel C, van bijlage I bij het Bor. Sommige afvalstoffen zijn uitgezonderd van die vergunningplicht maar voor het opslaan van asbest bij een asbestverwijderingsbedrijf gold tot nu toe nog wel een vergunningplicht.


Zoals opgemerkt volgt de vergunningplicht voor handelingen met afvalstoffen uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen. De omgevingsvergunning milieu kan echter wel vervangen worden door de OBM. Het OBM-plichtig worden van asbestverwijderingsbedrijven houdt het volgende in. Om asbest te mogen opslaan is eenmalig een OBM nodig, namelijk alleen bij oprichting van een inrichting of aanvang van de activiteit. Bij wijzigingen hoeft de drijver van de inrichting alleen een melding te doen. Bij de aanvraag om een OBM hoeft de drijver van de inrichting geen extra gegevens aan te leveren. De melding op grond van het Activiteitenbesluit volstaat. De voorschriften voor de inrichting staan in het Activiteitenbesluit. Er is op dit moment bijvoorbeeld al een OBM voor de opslag van asbest bij de gemeentelijke milieustraat (artikel 2.2a, tweede lid onder a, van het Bor).


De vrijstelling van de omgevingsvergunning milieu is niet onbegrensd. Het uitgangspunt is dat als bij een sanering een hoeveelheid asbest vrijkomt die even groot is als of groter is dan wat in één container past, die hoeveelheid direct van de verwijderingslocatie naar de stortlocatie gaat. Een asbestverwijderingsbedrijf kan vanaf de verwijderingslocatie een hoeveelheid asbest waarmee een container niet volledig gevuld zou zijn mee terug nemen en op de eigen locatie in een container opslaan. Als de container vol is, voert de drijver van de inrichting hem af. De totale hoeveelheid verwijderd asbest die een asbestverwijderingsbedrijf zonder omgevingsvergunning milieu, maar met een OBM, mag opslaan is 50 ton. Bij het opslaan van meer asbest kan ook de EU-richtlijn industriële emissies van toepassing zijn. Met deze wijziging is het dus niet verboden om meer dan 50 ton asbest op te slaan, maar bij overschrijding van die grens is een omgevingsvergunning milieu nodig.


Bloemenververijen

Het verven van bloemen en planten wordt gereguleerd in de nieuwe paragraaf 3.8.4 Coaten of lijmen van planten of onderdelen van planten.


Enkele activiteiten met mergel, grind en kalk

Deze activiteiten betreffen inrichtingen voor het breken, malen, zeven of drogen van mergel, zand, grind, kalk, steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan. De vergunningplicht gaat gelden vanaf een hogere drempel in categorie 11.4, onder l, van onderdeel C, van bijlage I, bij het Bor. Onder die drempel geldt er voor het zeven een nieuw voorschrift in paragraaf 3.4.3 Op- en overslag van goederen.


Activiteiten waarvoor de vergunningplicht vervalt zonder extra voorschriften

Algemeen

Bij de doorlichting van de vergunningplichtige lijst in bijlage I bij het Bor is bekeken of er redenen zijn waardoor een vergunningplicht voor onderdelen over-bodig is. Dat is het geval indien de voorschriften voor de betreffende activiteit al in het Activiteitenbesluit staan en voldoen. Het doel van de doorlichting is vooral het opschonen van de vergunningplichtige lijst. Een beperkt aantal vergunningen vervalt hierdoor.

Het gaat bijvoorbeeld om een aantal handelingen met afvalstoffen die, zonder daarvoor extra voorschriften te introduceren, onder het Activiteitenbesluit kunnen worden gebracht. Het betreft de assemblage van motorvoertuigen of de productie van spaanplaat, waarvoor de voorschriften al in het Activiteitenbesluit staan, een aantal grote sport- en recreatie-inrichtingen die zonder extra voorschriften onder het Activiteitenbesluit kunnen vallen en terreinen waar in de open lucht met modelvliegtuigen wordt gevlogen. Bij deze laatste twee categorieën zal overigens wel vaak maatwerk, vooral voor geluid, aan de orde zijn. Het bovenstaande geldt ook voor ziekenhuizen en instellingen voor medisch-specialistische zorg waarop in het navolgende zal worden ingegaan. Ziekenhuizen en instellingen voor medisch-specialistische zorg

Met dit wijzigingsbesluit worden ziekenhuizen en instellingen voor medisch-specialistische zorg als bedoeld in categorie 23.3, van onderdeel C, van Bijlage I bij het Bor, onder het Activiteitenbesluit gebracht. Gebleken is dat binnen deze categorie inrichtingen het met name gaat om activiteiten waarvoor al voorschriften zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Het gaat daarbij zowel om voorschriften die gelden voor vergunningplichtige en niet-vergunningplichtige inrichtingen. Ongeveer driekwart van het aantal de inrichtingen dat bij deze categorie hoort, gaat over naar de algemene regels. Het betreft ongeveer 75 inrichtingen. Wat betreft de ziekenhuizen gaat het vooral om de algemene ziekenhuizen. De academische ziekenhuizen blijven in de meeste gevallen vergunningplichtig op grond van een andere categorie uit onderdeel C van bijlage I bij het Bor. Het gaat om ziekenhuizen waar met genetisch gemodificeerde organismen onder ingeperkt gebruik wordt gewerkt of met overige biologische agentia (het wilde type) niveau 3 en 4. Voor het werken met -het wilde type- biologische agentia van niveau 1 en 2 staan overigens reeds algemene regels in het Activiteitenbesluit.

Het kan ook zijn dat ziekenhuizen vergunningplichtig blijven omdat zij de grenzen van andere categorieën uit onderdeel C, van bijlage I, bij het Bor, overschrijden, zoals de opslag van lachgas of van meer dan 100 m3 zuurstof in stationaire reservoirs. Dit komt voor bij enkele academische ziekenhuizen. Voor lozingen vanuit een ziekenhuis op het vuilwaterriool van afval van de gezondheidszorg bij mens en dier, zoals in sectorplan 19 van het Landelijk afvalbeheersplan15 is omschreven, zijn geen specifieke voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit. Voor laboratoria zijn in de Activiteitenregeling wel gedragsvoorschriften opgenomen ten aanzien van het lozen van afvalwater op het vuilwaterriool en het voorkomen of beperken van diffuse emissies. Binnen de algemene systematiek van het Activiteitenbesluit zijn lozingen op het vuilwaterriool toegestaan, mits wordt voldaan aan de zorgplicht van artikel 2.1 en eventuele concrete voorschriften in het besluit. Omdat voor deze afvalstoffen in het Activiteitenbesluit geen concrete lozingsvoorschriften zijn opgenomen, geldt hier uitsluitend de zorgplicht. Sectorplan 19 geeft kortweg aan dat verbranden de minimumstandaard voor verwerking van deze afvalstoffen is. In het verlengde daarvan betekent dit ook dat lozen van deze stoffen in het vuilwaterriool niet toegelaten is. Mochten deze afvalstoffen toch in het vuilwaterriool worden geloosd, dan kan direct gehandhaafd worden op grond van de zorgplicht. De algemene regels voor lozingen uit het Activiteitenbesluit zijn nu reeds van toepassing op een groot aantal ziekenhuizen en instellingen. Deze set aan voorschriften is voldoende gebleken. Het afvalwater van de ziekenhuizen en instellingen die nu onder het Activiteitenbesluit worden gebracht verschilt niet wezenlijk van het afvalwater van de ziekenhuizen en instellingen die reeds onder algemene regels vallen, waardoor bovenstaande systematiek ook voor deze ziekenhuizen en instellingen een sluitend systeem zal zijn.


Externe links

Op de site van InfoMil is veel extra informatie te vinden. Een overzicht van de belangrijkste wijzigingen is hier te vinden.