Paragraaf 5.1 Grote stookinstallatie - vierde tranche

Uit kennis.vinx.nu
Ga naar:navigatie, zoeken

Samenvatting

  • Opschrift paragraaf 5.1 is aangepast.
  • De implementatie van artikel 30 van de EU-richtlijn industriële emissies, in samenhang met Bijlage V, deel 1, onderdeel 3, laatste alinea, bij die richtlijn is verduidelijkt (art 5.4). Deze alinea ziet op de emissie van zwavel-dioxide van bepaalde bestaande stookinstallaties, die gassen met een lage calorische waarde gebruiken, verkregen door vergassing van raffinaderijresiduen.


Activiteitenbesluit

Het opschrift van paragraaf 5.1 komt te luiden:

§ 5.1.1. Grote stookinstallatie


In het besluit worden de volgende artikelen gewijzigd:

Artikel 5.4

Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid stelt het bevoegd gezag bij vergunningvoorschrift voor een grote stookinstallatie een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide van ten hoogste 500 mg/ Nm3 vast, indien:
a. voor de stookinstallatie voor 27 november 2002 een vergunning was verleend of een volledige aanvraag tot vergunningverlening was ingediend,
b. de stookinstallatie uiterlijk 27 november 2003, overeenkomstig de toen geldende regelgeving, in bedrijf was, en
c. de stookinstallatie gestookt wordt met gassen met lage calorische waarde, verkregen door vergassing van raffinaderijresiduen.


Toelichting: zie onder artikel 5.9.


Artikel 5.9

De aanhef van artikel 5.9, derde lid, komt te luiden:

In afwijking van het eerste lid stelt het bevoegd gezag bij vergunningvoorschrift voor een bestaande grote stookinstallatie een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide vast van gemiddeld ten hoogste 500 mg/Nm indien:.


Toelichting:

Onderdelen TTTTTT (art 5.4) en UUUUUU (art 5.9)

Met onderdeel TTTTTT is de implementatie van artikel 30 van de EU-richtlijn industriële emissies, in samenhang met Bijlage V, deel 1, onderdeel 3, laatste alinea, bij die richtlijn verduidelijkt. Deze alinea, ziet op de emissie van zwavel-dioxide van bepaalde bestaande stookinstallaties, die gassen met een lage calorische waarde gebruiken, verkregen door vergassing van raffinaderijresiduen. Deze bepaling overlapt deels met het in artikel 5.9, derde lid, geïmplementeerde artikel 40, derde lid, van de EU-richtlijn industriële emissies, in samenhang met Bijlage V, deel 7, bij die richtlijn en was daarom niet expliciet geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving. De residugassen met lage calorische waarde vallen namelijk ook onder de destillatie en omzettingsresiduen bedoeld in Bijlage V, deel 7, bij die richtlijn. Het onderscheid tussen de implementatie van Bijlage V, deel 7, en van Bijlage V, deel 1, onderdeel 3, laatste alinea, bij die richtlijn leidde echter tot vragen73.

Daarom is met deze wijziging Bijlage V, deel 1, onderdeel 3, laatste alinea, alsnog expliciet geïmplementeerd. Aangezien deze alinea, tekstueel ziet op stookinstallaties in het algemeen, en niet alleen op raffinaderijen, is besloten de tekst in plaats van in artikel 5.9, in artikel 5.4 van het Activiteitenbesluit op te nemen.

Er zijn twee specifieke onderwerpen die een nadere toelichting behoeven, namelijk de verhouding tussen het eerste lid en tweede lid van artikel 5.4 en de emissiegrenswaarde van 500 mg/Nm3.


Verhouding tussen het eerste en tweede lid van artikel 5.4 van het Activiteitenbesluit

Uit de Richtlijn industriële emissies volgt dat het uitgangspunt voor bedrijven en het bevoegd gezag de beste beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies moeten zijn.74 Ook is in deze richtlijn bepaald dat algemeen verbindende voorschriften gebaseerd moeten zijn op de beste beschikbare technieken.75 Bij de formulering van de emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit is daarom rekening gehouden met de emissieniveaus uit de BBT-conclusies. De emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit overschrijden dan ook nergens de emissieniveaus uit de BBT-conclusies.76 Artikel 5.4, eerste lid, omvat aldus emissiegrenswaarden die de emissieniveaus uit de BBT-conclusies niet overschrijden. In artikel 15, vierde lid, van de EU-richtlijn industriële emissies is bepaald dat onder voorwaarden de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen minder strenge emissiegrenswaarden mag vaststellen.

Een dergelijke afwijking is enkel toegestaan indien uit een beoordeling blijkt dat het halen van emissieniveaus die samenhangen met de beste beschikbare technieken zoals beschreven in de BBT-conclusies zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen. Dit betekent dat er altijd een gemotiveerd oordeel van het bevoegd gezag nodig is alvorens een dergelijke afwijking is toegestaan. Ook staat in artikel 15, vierde lid, van de EU-richtlijn industriële emissies dat de soepelere emissiegrenswaarden niet hoger mogen zijn dan de eventueel toepasselijke, in de bijlagen bij die richtlijn vastgestelde grenswaarden.77 Bijlage V bij de EU-richtlijn industriële emissies omvat aldus plafonds die niet overschreden mogen worden indien het bevoegd gezag minder strenge emissiegrenswaarden vaststelt. Met de implementatie van Bijlage V, deel 1, onderdeel 3, laatste alinea, bij de EU-richtlijn industriële emissies wordt aldus een plafond als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van die richtlijn opgenomen. Zoals gezegd volgt uit artikel 15, vierde lid, van de EU-richtlijn industriële emissies dat er altijd een gemotiveerd oordeel van het bevoegd gezag nodig is alvorens afgeweken kan worden van de emissieniveaus die samenhangen met de beste beschikbare technieken zoals beschreven in de BBT-conclusies. Daarom is in het tweede lid van artikel 5.4 bepaald dat «bij vergunningvoorschrift» kan worden afgeweken van het eerste lid. Overigens is het mogelijk dat een emissieniveau dat afwijkt van het emissieniveau dat samenhangt met de beste beschikbare technieken zoals beschreven in de BBT-conclusies, in een specifiek geval de beste beschikbare techniek is.

Op de op te stellen vergunningvoorschriften is overigens artikel 5.6 van het Bor van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat ook de naleving van gelijkwaardige parameters kan worden voorgeschreven. Van gelijkwaardige parameters wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt bij «bubbelen», zoals bij raffinaderijen en de chemische industrie gebruikelijk is. In dat geval vraagt de drijver van de inrichting aan dat het gemiddelde van alle emissiepunten, in plaats van ieder emissiepunt afzonderlijk, aan de toepasselijke emissiegrenswaarde of samenstel van toepasselijke emissiegrenswaarden voldoet. Ingevolge artikel 5.6 van het Bor is voor intern salderen of bubbelen altijd een nadere invulling in de vergunning nodig.

De bovenstaande toelichting op waarom afwijken van de algemeen geldende norm via vergunningvoorschrift dient te geschieden is van overeenkomstige toepassing op de reparatie van in artikel 5.9, derde lid, (onderdeel UUUUUU) waarin artikel 40, derde lid, van de EU-richtlijn industriële emissies, in samenhang met Bijlage V, deel 7, bij die richtlijn is geïmplementeerd. Ook hier geldt dat er sprake is van een plafond waaraan niet aan toe kan worden gekomen zonder een beoordeling van het bevoegd gezag. Daarom is in artikel 5.9, derde lid, aanhef, toegevoegd dat enkel bij vergunningvoorschrift van het eerste lid kan worden afgeweken. Emissiegrenswaarde 500 mg/Nm3

In Bijlage V, deel 1, onderdeel 3, laatste alinea, bij de EU-richtlijn industriële emissies is een plafond opgenomen van 800 mg/Nm3. In artikel 5.4, tweede lid, is in afwijking daarvan een plafond opgenomen van 500 mg/Nm3.78 Dit plafond sluit beter aan bij de bestaande Nederlandse praktijk.


Activiteitenregeling

In de regeling worden de volgende artikelen gewijzigd:


Artikel 5.5

In artikel 5.5, eerste lid, tabel 5.5, artikel 5.18, tabel 5.18 en artikel 5.35, tabel 5.35, wordt ‘ISO 10780’ vervangen door: NEN-EN 16911-1.


Artikel 5.8

In artikel 5.8, derde lid, wordt ‘Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (2012/249/EU) (PbEU L 123)’ vervangen door: de EU-richtlijn industriële emissies.