Wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

Uit kennis.vinx.nu
Ga naar:navigatie, zoeken

Strekking

  • Toevoegen van herwonnen fosfaten als meststof in het Bgm
  • Gebruik drijfmest in augustus voor winterkoolzaad
  • Gebruik stikstofkunstmest voor rietzwenkgras
  • Vernietiging graszode in verband met aaltjesbeheersing en schade door vraat van dieren die in de graszode leven


Officiële publicatie

De officiële publicatie in het staatsblad is hier te vinden.


Datum inwerkingtreding

Treedt in werking per KB. Beoogd is per 1 januari 2016. Een deel zal met terugwerkende kracht in werking treden.


Inhoud van de wetswijzigingen

1. Doel en aanleiding

In het Besluit gebruik meststoffen (verder: Bgm) zijn voorschriften gegeven voor het gebruik van meststoffen, de zogenaamde gebruiksvoorschriften. Samen met het stelsel van gebruiksnormen, dierrechten en mestverwerking (opgenomen in de Meststoffenwet en de daarop gebaseerde regelgeving) strekken de gebruiksvoorschriften tot implementatie van Richtlijn van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (91/676/EEG; hierna Nitraatrichtlijn).


2. Toevoegen van herwonnen fosfaten als meststof in het Bgm

Hergebruik van fosfaat wordt meer en meer een noodzaak. Beschikbare voorraden primair fosfaaterts zijn eindig. Rijksoverheid en bedrijfsleven werken aan mogelijkheden om op milieuverantwoorde wijze fosfaat uit afval- en reststoffen zoveel als mogelijk is te hergebruiken in het ketenakkoord fosfaat. Begin 2015 is in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet een nieuwe categorie meststoffen, de zogenaamde herwonnen fosfaten, toegevoegd. Hierdoor is het mogelijk deze herwonnen fosfaten op de markt te brengen. Op grond van artikel 1a van het Bgm mogen herwonnen fosfaten, voor zover zij voldoen aan de eisen van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, op de Nederlandse bodem worden gebruikt.

De onderhavige wijziging van het Bgm strekt ertoe nadere regels te stellen aan het gebruik van herwonnen fosfaten. Hierbij wordt aangesloten bij de eisen die worden gesteld aan overige organische meststoffen.

Tevens wordt in het Bgm een mogelijkheid opgenomen om herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen van plantaardige herkomst te gebruiken op overige gronden. Daarmee is het mogelijk voor een bedrijf dat veel grasland heeft als overige grond (dus geen landbouwgrond), zoals graslanden langs landingsbanen van een vliegveld, (een deel van het) digestaat dat op het eigen bedrijf ontstaat door vergisting uit het gemaaide gras van eigen grasland, als meststof op het eigen grasland te brengen. Daarnaast is het mogelijk herwonnen fosfaten op overige grond te gebruiken. Het totaal aan fosfaat en stikstof uit de toegestane meststoffen op overige gronden bedraagt 80 kilogram fosfaat en 170 kilogram stikstof per hectare per jaar. Het betreft dan het totaal aan dierlijke meststoffen, compost, herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen. Ten aanzien van de overige organische meststoffen geldt de voorwaarde dat deze uitsluitend uit materialen van plantaardige herkomst mogen bestaan.


3. Gebruik drijfmest in augustus voor winterkoolzaad

In artikel 4, derde lid, van het Bgm is het verbod opgenomen om in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari drijfmest te gebruiken. Het vierde lid kent een aantal uitzonderingen op dit verbod. In het vierde lid, onderdeel c, zijn twee uitzonderingen opgenomen voor de periode van 1 augustus tot en met 31 augustus. Dit betreft het in augustus zaaien of planten van groenbemesters en het planten van bloembollen in het aansluitende voorjaar. Aan onderdeel c wordt een uitzondering toegevoegd, namelijk het zaaien van winterkoolzaad voor de winning van zaad in het volgende groeiseizoen.

Uit onderzoek van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet blijkt dat bij winterkoolzaad geen hoger risico van stikstofuitspoeling bestaat dan bij groenbemesters (CDM, 2011. Winterkoolzaad na toediening van mest in augustus). Evenals van groenbemesters is de opnamecapaciteit van stikstof uit de bodem van winterkoolzaad in de nazomer en het najaar groot.

Een landbouwer die in augustus winterkoolzaad zaait, moet de stikstofgift in augustus in mindering brengen op de totale stikstofgebruiksnorm voor winterkoolzaad. Deze stikstofgebruiksnorm is onder de naam «koolzaad, winter» – want er is ook zomerkoolzaad dat in het vroege voorjaar wordt gezaaid en een eigen stikstofgebruiksnorm heeft onder de naam «koolzaad, zomer» – opgenomen in bijlage A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Indien de landbouwer in de herfst ook stikstof uit kunstmest wil geven op het winterkoolzaadgewas, wat op basis van artikel 4a, derde lid, van het Bgm is toegestaan tussen half september en half oktober, zal hij daarmee rekening moeten houden in relatie tot vermelde gebruiksnorm voor winterkoolzaad.

Winterkoolzaad wordt geteeld voor de plantaardige olieproductie. De mogelijkheid om in augustus mest aan te wenden bij de teelt van winterkoolzaad stimuleert een teelt die bijdraagt aan een duurzame energievoorziening. Zij biedt daarnaast een mogelijkheid het organische stofgehalte van de bodem te verhogen en zo de bodemvruchtbaarheid te verbeteren.


4. Gebruik stikstofkunstmest voor rietzwenkgras

In artikel 4a, eerste lid, van het Bgm is bepaald dat het verboden is om in de periode van 16 september tot en met 31 januari stikstofkunstmest te gebruiken op bouwland en op grasland. De reden voor dit verbod is om te voorkomen dat door stikstofkunstmestgiften in het najaar er veel stikstof kan uitspoelen. Het laatste doet zich vooral voor bij gewassen die in het najaar niet meer groeien en (daardoor) geen nutriënten uit de bodem opnemen.

Er worden in dit artikel enkele uitzonderingen op dit verbod gemaakt voor gewassen waarvan duidelijk is dat die gewassen goed stikstof opnemen uit de bodem. Eén van de uitzonderingen betreft de teelt van fruit, winterkoolzaad en de graszaadrassen roodzwenk en veldbeemd. Bij deze graszaadrassen gaat het om een teelt voor een tweede of latere zaadoogst in het daaropvolgende jaar. Verder wordt de term «graszaad van de rassen» in artikel 4a, derde lid, van het Bgm vervangen door «zaad van rassen van de grassoorten». In taxonomisch opzicht is dat juister, omdat van de vermelde grassoorten roodzwenkgras en veldbeemdgras meerdere rassen bestaan.

Aan de uitzondering voor twee grassoorten wordt een derde grassoort – te weten rietzwenkgras – toegevoegd. Rietzwenkgras is een gras dat veel massa kan produceren en diep wortelt. Ook in de nazomer heeft dit gras groeikracht en is nadat het gewas is gemaaid voor zaadwinning stikstof nodig om in het volgende seizoen een goede zaadopbrengst te realiseren. Mede vanwege de diepe worteling van rietzwenkgras zal het uitspoelingsverlies van een stikstofgift in de periode van 16 september tot en met 15 oktober gering zijn en niet meer dan bij roodzwenkgras en veldbeemdgras. De economische betekenis van de teelt van rietzwenkgras voor de zaadteelt is groter dan die van roodzwenkgras en veldbeemdgras.


5. Vernietiging graszode in verband met aaltjesbeheersing en schade door vraat van dieren die in de graszode leven

5.1. Algemeen

In artikel 4b, eerste lid, van het Bgm is bepaald dat het vernietigen van de graszode is verboden. Dit verbod is opgenomen, omdat het vernietigen van de graszode tot gevolg heeft dat nitraten vrijkomen bij de vertering van de vernietigde graszode en uitspoelen naar bodem en grondwater. Dergelijke gevolgen moeten juist worden voorkomen om de verplichtingen uit de Nitraatrichtlijn na te komen. Op dit algemene verbod is in artikel 4b een aantal uitzonderingen opgenomen. In sommige perioden van het jaar bevat gras weinig nitraten en zal de uitspoeling gering zijn als de graszode wordt vernietigd. In dat geval zijn er geen bezwaren tegen het vernietigen van de graszode in die periode.


5.2. Aaltjesbeheersing

In artikel 4b, derde lid, van het Bgm is de uitzondering opgenomen dat het vernietigen van de graszode is toegestaan in de periode van 1 tot en met 15 augustus mits direct na de vernietiging van de graszode de grond wordt ontsmet, daarna de teelt van een relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt en in het daarop volgende voorjaar lelie of gladiool wordt geplant.

De uitzondering van artikel 4b, derde lid, van het Bgm schrijft het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel voor. Hiervoor worden grondontsmettingsmiddelen gebruikt. De Nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 27 858, nr. 146) bevat het gewasbeschermingsbeleid voor de periode 2013–2023. De rode draad voor het verder verduurzamen van de gewasbescherming is het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Dit betekent het achtereenvolgens doorlopen van de volgende stappen:

  • preventieve maatregelen;
  • niet-chemische methoden;
  • chemische methoden;
  • het beperken van de emissie.

Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van grondontsmettingsmiddelen gedeeltelijk kan worden vervangen door het telen van gewassen die de aaltjespopulaties in de bodem beheersen, dat wil zeggen stabiliseren, beperken en/of bestrijden. Om dit mogelijk te maken moet het Bgm worden aangepast. Aan het gebruik van aaltjesbeheersende gewassen wordt een aantal voorwaarden verbonden. Ten eerste mag de graszode alleen worden vernietigd in de periode van 1 juni tot en met 15 juli. Voor deze periode is gekozen omdat een gewas een bepaalde periode op de grond moet blijven staan om effectief te zijn in de aaltjesbeheersing. Het belangrijkste aaltjesbeheersende gewas voor de bestrijding van wortellesieaaltjes, Tagetes, dient minstens 100 dagen als groen gewas op het land te staan. Overigens is de aanname dat dit ook geldt voor andere aaltjesbeheersende gewassen. Mede hierdoor en rekening houdend met de toenemende kans op flinke nachtvorsten in de maand november, is vernietigen van de graszode na half juli te laat. Dat biedt tevens de mogelijkheid de inzaai van Tagetes (en andere aaltjebeheersende gewassen die vorstgevoelig zijn) tot en met 15 juli toe te staan. Door op een perceel het vernietigen van de graszode en het vervolgens inzaaien met een aaltjesbeheersend gewas toe te staan voor de periode van 1 juni tot en met 15 juli wordt tegemoetgekomen aan bezwaren die in de reacties van de internetconsulatie naar voren kwamen. Daarin werd gesteld dat 30 juni als einddatum te vroeg is om als veehouder nog een tweede snede gras te oogsten alvorens het land te verhuren aan een bollenteler. Anderhalve maand wordt voldoende geacht voor het uitvoeren van alle noodzakelijke werkzaamheden. Daarbij is tevens rekening gehouden met onzekerheden rond oogsttijdstippen van de tweede snede en weersomstandigheden.

In de tweede plaats moet direct aansluitend op het vernietigen van de graszode een aaltjesbeheersend gewas of een mengsel van aaltjesbeheersende gewassen worden gezaaid. Onder direct aansluiten wordt in dit verband verstaan dat er tussen het moment van vernietigen en van zaaien hooguit enkele dagen mogen zitten. Als derde voorwaarde geldt dat in het hierop volgende voorjaar een vervolgteelt moet worden gezaaid of geplant. Dit vervolggewas, dat als hoofdgewas van dat jaar wordt gezien, moet een gewas zijn dat gevoelig is voor aaltjes en derhalve baat heeft bij de teelt van aaltjesbeheersende gewassen. Welke vervolgteelten zijn toegestaan wordt niet nader geregeld.

De gewassen die in dit verband mogen worden toegepast worden aangewezen in de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (verder: Ugm). Wil een dergelijk gewas effectief zijn dan moet het een bepaalde periode onbewerkt op de grond blijven staan. Hoe lang deze periode is, wordt nader bepaald in de Ugm. Voor sommige gewassen kan een bewerking noodzakelijk zijn, zoals voor Japanse haver, waarbij het noodzakelijk kan zijn het gewas tussentijds te maaien om zaadvorming tegen te gaan. In de Ugm zal worden opgenomen voor welk gewas een bewerking is toegestaan.

Een landbouwer kan het telen van aaltjesbeheersende gewassen op gescheurd grasland volgens dit besluit ook benutten voor de vergroeningseis 5% ecologisch aandachtsgebied, zoals bepaald in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Vanuit deze regeling is het verplicht om een mengsel van vanggewassen te zaaien met de in deze GLB-regeling voorgeschreven soorten. Tegelijk zal dit mengsel moeten bestaan uit gewassen uit dit besluit. Tevens zal hij het (gemengde) gewas gedurende de krachtens dit besluit vast te stellen periode op het land moet laten staan, hetgeen een langere periode is dan de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB voorschrijft. Daarnaast dient hij bij het samenstellen van het mengsel rekening te houden met het gegeven dat een beperkt aantal aaltjesbeheersende gewassen tussentijds bewerkt mag worden. Als een dergelijk gewas onderdeel uitmaakt van een mengsel met gewassen die op grond van het gestelde bij of krachtens dit besluit tussentijds niet mogen worden bewerkt, mag hij die andere gewassen niet bewerken. Tevens dient een landbouwer er rekening mee te houdend dat een combinatie van aaltjesbeheersende gewassen niet voor alle teelten die aaltjesbeheersing behoeven, effectief is. Om het gewenste doel te bereiken dient de landbouwer na te gaan welk aaltjesbeheersend gewas of welk combinatie van aaltjesbeheersende gewassen het meest effectief is. 5.3. Schade door vraat van dieren die in de graszode leven

Vanaf 1 januari 2015 is in artikel 4b, negende lid, van het Bgm opgenomen dat onder bepaalde voorwaarden vernietiging van de graszode op zandgrond mogelijk is bij schade veroorzaakt door droogte of door vraat van emelten of engerlingen. Door de muizenplaag die zich met name voordoet in het zuidwesten van Friesland sinds september 2014, is er behoefte aan de mogelijkheid om de schade aan de grasmat door een muizenplaag te kunnen herstellen. Als muizen die in de graszode leven (veldmuizen), in grote aantallen aanwezig zijn, brengen ze grote schade aan door vraat aan zowel de bovengrondse als de ondergrondse delen van de grasplanten en door het doorgraven van de graszode. Ze graven er holen om te leven en hun jongen te werpen en groot te brengen. In de nazomer- en de herfstperiode van 2015 werd duidelijk welke grote schade deze muizen hebben aangericht. Na overleg met de Europese Commissie is de reikwijdte van artikel 4b, negende lid, verruimd met grasland op lössgrond en vraat door dieren die in de graszode leven. Er is bewust gekozen voor een verruiming tot alle dieren die in de graszode leven. Een beperking tot muizen zou tot gevolg kunnen hebben dat bij een plaag die zich in de toekomst voordoet, het verbod op vernietigen van de graszode van toepassing is, en het negende lid wederom gewijzigd moet worden. De uitzondering is wel beperkt tot dieren die in de graszode leven. Indien schade aan grasland bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door ganzen, blijft de beperking van het tweede lid van kracht, en mag de graszode dus alleen in de periode van 1 februari tot en met 10 respectievelijk 31 mei worden vernietigd, mits voldaan wordt aan de overige eisen van dat lid. Omdat dierplagen zich ook op lössgronden kunnen voordoen, is lössgrond toegevoegd aan de aanhef van artikel 4b, negende lid, van het Bgm. Omdat artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, reeds een uitzondering bevat voor het vernietigen van de graszode in de periode van 1 februari tot en met 31 mei, wordt – ter verduidelijking – in de aanhef van het negende lid opgenomen dat de uitzondering van het negende lid geldt voor de periode na 1 juni. De uitzondering eindigt op de datum die via de onderdelen e en f reeds zijn opgenomen: herinzaai van gras mag uiterlijk tot en met 15 september en de graszode moet binnen zeven werkdagen na 31 augustus zijn vernietigd.


Externe links

-