2.7a AB - vierde tranche

Uit kennis.vinx.nu
Ga naar:navigatie, zoeken

Wijzigingstekst

1. Indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.

2. Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk vermoeden bestaat dat niet aan het eerste lid wordt voldaan, besluiten dat een rapport van een geuronderzoek wordt overgelegd. Een geuronderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065.

3. Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:

a. de bestaande toetsingskaders, waaronder nationaal en lokaal geurbeleid;
b. de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
c. de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting;
d. de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder;
e. de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting, en
f. de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.


4. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau overschrijdt, bij maatwerkvoorschrift:

a. geuremissiewaarden vaststellen;
b. bepalen dat bepaalde geurbelastingen ter plaatse van die objecten niet worden overschreden, of
c. bepalen dat technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht of gedragsregels in de inrichting in acht worden genomen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken.


Toelichting

Dit artikel regelt het aanvaardbaar niveau van geurhinder. Het bevoegd gezag beoordeelt het aanvaardbaar niveau van geurhinder in de volgende gevallen:

– inrichtingen waar geur relevant is: dat zijn inrichtingen type C, inrichtingen type B waarvoor geur niet uitputtend is geregeld in de hoofdstukken 3 en 4 of inrichtingen type A’;

– beoordeling van gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel op basis van art 1.8 van het Activiteitenbesluit;

– opstellen van maatwerkvoorschriften bij activiteiten in hoofdstuk 3 en 4;

Het algemene beleidsuitgangspunt is het voorkomen en, indien niet mogelijk, het zo veel mogelijk beperken van geurhinder. Dit beleidsuitgangspunt maakt sinds 1995 onderdeel uit van de NeR. De beoordeling welke mate van geurhinder nog aanvaardbaar is, is aan het bevoegd gezag. De drijver van de inrichting geeft informatie over de wijze waarop geurhinder wordt voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Indien het bevoegd gezag oordeelt dat de informatie die de drijver van de inrichting levert onvoldoende is om te bepalen of een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt gehaald, dan kan het bevoegd gezag van de drijver van de inrichting een geuronderzoek vragen op grond van het tweede lid. Ook buiten de periode als bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag deze informatie opvragen. Dit geuronderzoek voldoet aan de eisen die de NTA 9065 Meten en rekenen geur hieraan stelt.

Beoordeelt het bevoegd gezag de geur als onaanvaardbaar, dan kan het bevoegd gezag hier eisen aan stellen in een maatwerkvoorschrift. Een uitgebreide toelichting op het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau is terug te vinden in hoofdstuk 3 van de Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)62 (hierna: Handleiding geur).

Artikel 2.7a, derde lid, geeft aan welke aspecten het bevoegd gezag ten minste meeweegt bij het bepalen van het aanvaardbaar niveau van geurhinder. De aspecten genoemd in dit lid zijn gebaseerd op het afwegingsproces bij de hindersystematiek zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van de bovengenoemde Handleiding geur. Dit zijn dezelfde aspecten die tot 2013 waren opgenomen in de NeR.

De genoemde aspecten worden meegewogen al naar gelang ze relevant zijn. Zo zal voor een nieuwe inrichting geen ‘historie van de inrichting’ beschikbaar zijn en dus niet meegewogen worden. Ook is deze lijst niet uitputtend. Zo kan het nuttig zijn, als het gaat om een nieuwe inrichting, om informatie op basis van een vergelijkbare inrichting te betrekken bij het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau.

De nationale en lokale geurbeleidskaders wegen hierbij zwaar. Dat wil overigens niet zeggen dat de overige aspecten helemaal geen rol meer spelen als dergelijke beleidskaders bestaan. Die overige aspecten kunnen bijvoorbeeld van belang zijn indien het beleidskader geen invulling heeft gegeven aan die aspecten.

de bestaande toetsingskaders, waaronder nationaal en lokaal geurbeleid Met de bestaande toetsingskaders wordt beleid bedoeld dat is opgesteld op (inter)nationaal of lokaal niveau. Europees beleid is voor IPPC-bedrijven geregeld in BREF’s. In deze documenten is over het algemeen weinig aandacht voor geur. Met het toepassen van de BBT-maatregelen voor luchtemissies uit de BREF’s wordt wel vaak een deel van de geurhinder weggenomen, maar niet altijd.

Onder bepaalde omstandigheden kan worden afgeweken van de BBT-conclusies in de BREF’s. Wanneer de BBT-conclusies niet voldoende zijn om tot een aanvaardbaar niveau van geurhinder te komen, kan het bevoegd gezag op grond van het nationaal geurbeleid aanvullende maatregelen eisen die specifiek zijn gericht op geur om wel tot een aanvaardbaar niveau van geurhinder te komen. Minder strenge eisen dan gesteld in de BREF’s zijn alleen mogelijk bij buitensporig hoge kosten in verhouding tot de milieuvoordelen die het gevolg zijn van: de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de betrokken installatie danwel van de technische kenmerken van de betrokken installatie.

Wanneer het geuraspect onvoldoende terugkomt in de BBT-conclusies kan op basis van nationaal of lokaal beleid het aanvaardbaar hinderniveau worden bepaald.

Het nationaal beleid is neergelegd in een brief van de Minister van VROM63 en was vervolgens verder uitgewerkt in paragraaf 3.6 van de NeR. De hindersystematiek uit paragraaf 3.6 van de NeR staat sinds 2013 in hoofdstuk 3 van de Handleiding geur. Het nationaal beleid geeft het bevoegd gezag de vrijheid om lokaal invulling te geven aan het aanvaardbaar hinderniveau voor geur. Het bevoegd gezag heeft dit in een aantal gevallen vastgelegd in lokaal beleid. In dat geval wordt het aanvaardbaar hinderniveau getoetst aan het lokale beleid.

de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten Het aanvaardbaar hinderniveau wordt bepaald ter plaatse van geurgevoelige objecten nabij de geurrelevante activiteit. Het Activiteitenbesluit verwijst voor de definitie van het ‘geurgevoelig object’ naar artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. Het bevoegd gezag moet deze definitie aanhouden om te bepalen wat een geurgevoelig object is. Wel bepaalt het bevoegd gezag zelf welke mate van geurhinder als aanvaardbaar wordt beschouwd. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld op een bedrijventerrein een lager niveau van bescherming aanvaardbaar beschouwen dan in een woonwijk.

de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting Aard, omvang en waardering geven inzicht in de mate van hinder die ervaren wordt. Zo zal de geur van gebakken brood als minder hinderlijk worden ervaren dan de geur van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Inzicht in de aard, omvang en waardering van de geurhinder, ook wel ‘hedonische waarde’ genoemd, kan op een kwalitatieve (belevingsonderzoek, hinderenquête, klachtenregistratie etcetera) of kwantitatieve manier (meetrapport) worden bepaald. De NTA9065 meten en rekenen geur geeft een overzicht van kwalitatieve en kwantitatieve meet- en berekeningsmethoden.

de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder De historie en het klachtenpatroon van de inrichting geven inzicht in mogelijk eerdere knelpunten van geur. Als uit de historie van de inrichting bijvoorbeeld blijkt dat een ontgeuringsinstallatie niet goed wordt onderhouden, dan kunnen hieraan aanvullende eisen worden gesteld.

Geurklachten hoeven nog niet te betekenen dat er sprake is van een onaanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegd gezag bepaalt het niveau dat nog als aanvaardbaar wordt beschouwd. Wel geeft het klachtenpatroon inzicht in de mate van hinder die ervaren wordt door de omgeving. Om die reden vormt het klachtenpatroon een aspect dat het bevoegd gezag meeneemt in zijn afweging van het aanvaardbaar hinderniveau. Hoofdstuk 4 van de Handleiding geur geeft een nadere toelichting op de geurklachten en handhaving.

de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting Bij het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau weegt het bevoegd gezag de huidige en verwachte hinder af in zijn beoordeling. Indien bij de melding van een nieuwe activiteit bijvoorbeeld bekend is dat in de nabijheid van de nieuwe activiteit een woonwijk wordt gerealiseerd, dan wordt rekening gehouden met de verwachte hinder ter plaatse van de nog te realiseren woonwijk.

Ook neemt het bevoegd gezag de lokale situatie mee bij het afwegen van het aanvaardbaar hinderniveau. Zo kan in een gebied waar veel bedrijven bij elkaar staan sprake zijn van cumulatie van geur zodat in de voorschriften van de individuele inrichting rekening wordt gehouden met het cumulatie-effect.

de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting Als gevolg van de technische of organisatorische maatregelen kan de drijver van de inrichting geconfronteerd worden met uitzonderlijke kosten maar ook mogelijke baten als gevolg van het toepassen van een maatregel. Integrale afweging en kosteneffectiviteit spelen een rol bij het inzichtelijk maken van de kosten en baten. Het bevoegd gezag kan hierbij gebruik maken van de methodiek zoals voorgeschreven in artikel 2.7.


(Artikel I, Onderdeel P)


Externe links

-