Paragraaf 3.4.2 Opslaan in ondergrondse opslagtanks vierde tranche

Uit kennis.vinx.nu
Versie door Han (Overleg | bijdragen) op 1 dec 2015 om 16:31

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar:navigatie, zoeken

Samenvatting

  • Aanpassing werkingssfeer (artikel 3.29 AB)zodat deze nu ook van toepassing is op de opslag van bv pekel in een grote betonnen constructie
  • Artikel 3.30 AB aangepast zodat de ministeriële regeling nu ook geldt voor een betonnen constructie voor de opslag van vloeibare bodembedreigende stoffen(eisen ter bescherming van de bodem en het grondwater).
  • Verplaatsen overgangsrecht.
  • Wetstechnische wijzigingen mbt enkele keuringsverplichtingen in tabel 3.35 AR.
  • Nieuw artikel 3.38a AR: dit artikel vervangt de artikelen 3.19 en 4.89 AR. Die artikelen bevatten de eisen voor benzinedampterugwinning stage I, namelijk de terugvoer van dampen bij het vullen van een ondergrondse tank.


Activiteitenbesluit

In het besluit worden de volgende artikelen gewijzigd:


Artikel 3.29

Artikel 3.29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd.

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
b. De puntkomma aan het slot van onderdeel h wordt vervangen door: , of.
c. Aan het slot van onderdeel i wordt «, of» vervangen door een punt.
d. Onderdeel j vervalt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Deze paragraaf is ook van toepassing op het opslaan van een vloeibare bodembedreigende stof, die geen gevaarlijke stof of CMR-stof is, in een ondergrondse opslagtank van metaal of kunststof of in een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt.


Onderdeel TTT

De werkingssfeer van paragraaf 3.4.2 is opgenomen in artikel 3.29. De begrenzing van de activiteit in dat artikel is gebaseerd op de grenzen voor vergunningplicht voor de opslag van gevaarlijke stoffen in de categorieën 4.4, onderdelen d en i, en 5.4 onderdeel a, van onderdeel C, van bijlage I, bij het Bor. De begrenzing van de activiteit in artikel 3.29 wordt echter ook toegepast op vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn. Voor de opslag van deze groep stoffen zijn geen grenzen voor vergunningplicht opgenomen in het Bor. De begrenzing in artikel 3.29 kon op drie manieren een opslagtank met vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn uitsluiten van de werkingssfeer, terwijl er ook geen vergunningplicht ontstond. De eerste manier is dat een opslagtank groter dan 150 kubieke meter met vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn van de werkingssfeer was uitgesloten. De tweede manier is dat een opslagtank met vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn die niet volledig ondergronds is gelegen, was uitgesloten van de werkingssfeer. De derde manier is dat een opslagtank met vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn van een ander materiaal dan metaal of kunststof was uitgesloten van de werkingssfeer. Bij gevaarlijke stoffen geldt dat afwijken van elk van deze drie criteria in principe leidt tot vergunningplicht. Voor vloeibare bodembedreigende stoffen was dit niet het geval. Hierdoor golden voor deze opslagtanks geen specifieke regels en vielen ze terug op de zorgplicht. In de praktijk blijkt voor bijvoorbeeld pekel een grote betonnen constructie op de markt te zijn gekomen, die wel verdiept wordt aangelegd, maar niet is ingeterpt. Met deze aanpassing zijn voorschriften voor dat type opslag in deze paragraaf opgenomen.


Artikel 3.30

Artikel 3.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «ondergrondse opslagtank» ingevoegd: of een betonnen constructie.

2. Aan het slot van onderdeel b wordt «, of» vervangen door een puntkomma.

3. Aan het slot van onderdeel c wordt «of» toegevoegd.

4. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging,.


Onderdeel UUU

Met de aanvulling van artikel 3.30 geldt de grondslag voor een ministeriële regeling ook voor regels voor een betonnen constructie voor de opslag van vloeibare bodembedreigende stoffen. Voor die constructie zijn ook eisen in de regeling opgenomen. Dat zijn eisen ter bescherming van de bodem en het grondwater. De veiligheidseisen gelden uitsluitend voor gevaarlijke stoffen.

Onderdeel d (nieuw) houdt verband met het afleveren van brandstof. Het betreft benzinedampterugwinning (fase I-eis).


Artikel 3.30a

Artikel 3.30a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding »1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is tot 1 januari 2016 niet van toepassing op een opslagtank die is geïnstalleerd voor 1 januari 2013.


Let op!

Er zijn verschillen in de tekst zoals die in het Staatsblad is gepubliceerd, de versie die op wetten.nl te vinden is met als geldigheidsdatum 1-1-16 én zoals in het document van InfoMil is vermeld. Meest logische is de tekst zoals die op wetten.nl getoond wordt.


wetten.nl met tekst geldend op 01-01-2016:

Artikel 3.30a

Met betrekking tot het vulpunt van een ondergrondse opslagtank met organische oplosmiddelen of de opstelplaats van een tankwagen, wordt ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten een afstand aangehouden van tenminste 20 meter.


InfoMil

Artikel 3.30a 1. [Dit artikellid vervalt met ingang van 1 januari 2016] Met betrekking tot het vulpunt van een ondergrondse opslagtank met organische oplosmiddelen of de opstelplaats van een tankwagen, wordt ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten een afstand aangehouden van tenminste 20 meter.

2. Het eerste lid is tot 1 januari 2016 niet van toepassing op een opslagtank die is geïnstalleerd voor 1 januari 2013.

Activiteitenregeling

In de regeling worden de volgende artikelen gewijzigd:

Artikel 3.33

Artikel 3.33 komt te luiden:

1. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 3.30 van het besluit wordt bij het opslaan van vloeibare brandstof, afgewerkte olie of bepaalde organische oplosmiddelen, bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van het besluit en bij het opslaan van vloeibare bodembedreigende stoffen, bedoeld in artikel 3.29, tweede lid, van het besluit in een ondergrondse opslagtank van metaal of kunststof voldaan aan de artikelen 3.34 tot en met 3.37.

2. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 3.30 van het besluit wordt bij het opslaan van vloeibare bodembedreigende stoffen, bedoeld in artikel 3.29, tweede lid, van het besluit in een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, voldaan aan artikel 3.37a.

3. Ten behoeve van voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging wordt bij het opslaan van lichte olie in een ondergrondse opslagtank voldaan aan artikel 3.38a.

Artikel 3.34

Artikel 3.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de zin ‘Een vloeistofdichte vloer of verharding is bij het afleveren van meer dan 25 kubieke meter vloeibare brandstoffen per jaar, aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.’

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid wordt een ondergrondse opslagtank met vloeibare brandstof waarvan het vulpunt is geïnstalleerd voor 1 februari 2003, uiterlijk 1 februari 2018 voorzien van een aansluit-mogelijkheid voor het afvoeren van statische elektriciteit.
5. Het derde lid is tot 1 december 2028 niet van toepassing op vloeistofdichte vloeren als bedoeld in dat lid die al bestonden voor 1 december 2013.


Onderdeel QQ

In artikel 3.34 vervalt de zinsnede over de bodembeschermende voorziening bij het afleveren van vloeibare brandstof. Dat is al geregeld in de paragrafen 3.3.1 en 4.6.4.


Artikel 3.35

Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, tabel 3.35, komt te luiden:

Tabel 3.35

(Her)keuringstermijnen voor een ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voor vloeistoffen van PGS-klasse 1 tot en met PGS-klasse 4
Staal enkelwandig Eerste (her)keuring Volgende herkeuring
Zonder coating of niet volledig gecoat 15 jaar 15 jaar
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 15 jaar 20 jaar
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 20 jaar 20 jaar
Staal dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 Eerste (her)keuring Volgende herkeuring
Ongeacht coating 20 jaar 20 jaar
Kunststof enkelwandig of dubbelwandig Eerste (her)keuring Volgende herkeuring
Kunststof tank Enkelwandige / dubbelwandige (GVK) 15 jaar 15 jaar

2. Het achtste lid vervalt.

3. Het negende tot en met dertiende lid worden vernummerd tot achtste tot en met twaalfde lid.


Onderdeel RR

In het tweede lid, tabel 3.35, met (her)keuringstermijnen voor o.a. dubbelwandige ondergrondse opslagtanks vervallen de kolommen voor stalen en kunststof tanks met lekdetectie overeenkomstig de BRL K910 zonder jaarlijkse controle van dat lekdetectiesysteem. De jaarlijkse controle van de elektronische lekdetectie bij dubbelwandige opslagtanks is namelijk verplicht op grond van het vierde lid, onderdeel a. Het achtste lid van artikel 3.35 had betrekking op de controles in artikel 3.36 en is naar dat artikel verplaatst.


Artikel 3.36

Artikel 3.36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Bij een ondergrondse opslagtank van staal waarin vloeibare brandstof wordt opgeslagen, vindt jaarlijks een controle plaats op de aanwezigheid van water en bezinksel.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. In afwijking van het vijfde lid vindt de controle, bedoeld in dat lid, eenmaal per drie jaar plaats indien de opslagtank aantoonbaar is voorzien van een inwendige coating overeenkomstig BRL K779 en die coating is aangebracht door een bedrijf dat daartoe is gecertificeerd op basis van BRL K790.


Onderdeel SS

Per 1 januari 2013 is de opslag van bepaalde organische oplosmiddelen onder het besluit gebracht. Het vijfde lid van artikel 3.36 verplicht tot een controle op de aanwezigheid van water en bezinksel. Die verplichting is van oudsher van toepassing op vloeibare brandstof (met name diesel). Voor de organische oplosmiddelen is deze controle echter overbodig. Met deze wijziging wordt de controle dan ook beperkt tot de vloeibare brandstoffen (benzine, kerosine en diesel). Deze stoffen vallen in PGS-klassen 1-3. De tekst van het artikellid voor de wijziging maakte een uitzondering voor stoffen van PGS-klasse 4. Deze uitzondering is na de wijziging overbodig, omdat de stoffen die onder het vijfde lid vallen niet in PGS-klasse 4 vallen. Het zevende lid stond abusievelijk in artikel 3.35, maar geeft een uitzondering op de controlefrequentie bedoeld in artikel 3.36, vijfde lid. Het artikellid is daarom verplaatst naar artikel 3.36 en de formulering is verduidelijkt. Inhoudelijk is hiermee geen wijziging beoogd.


Nieuw: Artikel 3.37a

Na artikel 3.37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.37a

1. Een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt en wordt gebruikt voor het opslaan van een vloeibare bodembedreigende stof is gemaakt van een betonklasse die aantoonbaar bestand is tegen de inwerking van de opgeslagen stof.

2. De vul- en aftappunten van een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt en wordt gebruikt voor het opslaan van een vloeibare bodembedreigende stof zijn geplaatst boven een lekbak of boven een vloeistofdichte vloer of verharding.

3. Een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt en wordt gebruikt voor het opslaan van een vloeibare bodembedreigende stof wordt jaarlijks leeggemaakt en visueel aan de binnenzijde geïnspecteerd. De toestand van de binnenzijde van de constructie wordt gefotografeerd of op een vergelijkbare manier vastgelegd, zodat de vergelijking met eerdere en latere inspecties gemaakt kan worden en wordt ten minste gedurende 6 jaar bewaard. Indien bij de inspectie verwering of beschadiging wordt geconstateerd, wordt de constructie gerepareerd voordat deze weer in gebruik wordt genomen.

4. Uiterlijk 6 jaar na ingebruikname en vervolgens ten minste iedere 6 jaar wordt de visuele inspectie uitgevoerd door degene die de constructie heeft geplaatst of een andere door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige.


Onderdeel TT

De eis in artikel 3.37a, eerste lid, houdt in dat de leverancier van de constructie moet kunnen laten zien welke betonklasse is toegepast en dat deze klasse bestand is tegen de stof die erin wordt opgeslagen. De eis in het tweede lid is dezelfde die op grond van artikel 3.34, derde lid, geldt voor alle opslagtanks. In het derde en vierde lid wordt aangegeven hoe de constructie geïnspecteerd moet worden. Voor ingegraven betonnen constructies bestaat geen aangewezen normdocument of richtlijn. Wel moet de constructie minimaal jaarlijks van binnen bekeken worden. Daarbij wordt in foto’s vastgelegd wat de toestand van de constructie is. Dit wordt jaarlijks herhaald, zodat duidelijk is of de constructie verweerd raakt. De inrichtinghouder kan deze visuele inspectie in principe zelf uitvoeren, maar om de 6 jaar zal dit gedaan moeten worden door een ‘echte’ deskundige, bijvoorbeeld degene die de constructie heeft neergezet, of een andere partij die acceptabel is voor het bevoegd gezag.

Artikel 3.38

Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt: , onder a tot en met j,.
b. Aan het slot van onderdeel b wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.
c. Na onderdeel b worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
c. de voorschriften 5.7.2 en 5.7.3, en
d. Onderdeel c (oud) wordt geletterd onderdeel d.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.


Onderdeel UU

Deze wijziging van het eerste lid is nodig vanwege de nieuwe indeling van artikel 3.29 van het Activiteitenbesluit. De wijziging betekent geen verandering van de werkingssfeer van het voorschrift. Met de actualisatie van PGS 28 (PGS 28:2011 (12-2011)) zijn de bepalingen omtrent de aanrijdbeveiliging terecht gekomen in voorschriften 5.7.2 en 5.7.3. Per abuis zijn deze voorschriften met de wijzigingsregeling PGS niet opgenomen in artikel 3.38. Door deze voorschriften nu wel op te nemen in 3.38, tweede lid, onderdeel c, is deze omissie hersteld.

Het derde lid, vervalt. De inhoud van dit lid is opgenomen in artikel 3.21, derde lid.


Nieuw: Artikel 3.38a

Na artikel 3.38 wordt aan paragraaf 3.4.2 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3.38a

1. Een ondergrondse opslagtank met daarbij behorende leidingen en appendages is zodanig uitgevoerd dat bij het vullen van een ondergrondse opslagtank met lichte olie de uit die opslagtank verdreven dampen door een gasdichte retourleiding kunnen worden teruggevoerd naar het reservoir van de tankwagen die de lichte olie levert. Het systeem is zo ontworpen dat drukopbouw zoveel mogelijk wordt voorkomen. Indien een vacuümdrukklep wordt toegepast bedraagt de drukopbouw in het gehele systeem niet meer dan de openingsdruk van de desbetreffende klep. Deze openingsdruk bedraagt niet meer dan 3,92 kilopascal.

2. Indien lichte olie wordt aangeleverd worden de uit de ondergrondse opslagtank verdreven dampen teruggevoerd met de voorziening, bedoeld in het eerste lid.

3. De aansluitpunten van de vulleidingen en de dampretourleidingen zijn zodanig uitgevoerd dat verwisseling van de vulslang en de dampretourslang van en naar de tankwagen is uitgesloten.

4. Het vullen van een ondergrondse opslagtank vindt niet plaats indien de dampretourleiding lek is.

5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op een inrichting met een debiet van lichte olie van minder dan 100 kubieke meter per jaar.


Onderdeel VV

Dit artikel vervangt de artikelen 3.19 en 4.89. Die artikelen bevatten de eisen voor benzinedampterugwinning stage I, namelijk de terugvoer van dampen bij het vullen van een ondergrondse tank.

Artikel 3.38a schrijft dampterugwinning voor, bij het met lichte olie (benzine) vullen van een ondergrondse tank (‘stage I’). Deze eis is al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw voorgeschreven in de Nederlandse milieuregelgeving. De stage I eis is een deel van de implementatie van richtlijn 94/63/EG (zie onderdeel JJJJJJ van deze toelichting). De wijziging betreft een verduidelijking van de regels en heeft feitelijk geen gevolgen voor de gangbare praktijk. Dampretour stage I is het terugvoeren van dampen uit de ondergrondse tank naar de vullende tankauto. Voorafgaand aan deze wijziging werd de stage I eis bij het vullen van de ondergrondse tank met lichte olie door twee verschillende artikelen in verschillende paragrafen voorgeschreven Het stond in paragraaf 3.3.1 over het afleveren aan motorvoertuigen en in paragraaf 4.6.3 over het afleveren aan werktuigen. De eis staat echter los van het afleveren en de wijze van afleveren. Bij het controleren van de voorschriften voor ondergrondse tanks was er de kans dat deze eis over het hoofd worden gezien. Met deze wijziging staan alle eisen aan ondergrondse tank in dezelfde paragraaf 3.4.2.

Daarnaast geldt de stage I eis door de wijziging voor alle typen inrichtingen. Bij het afleveren van de lichte olie in een type B inrichting aan uitsluitend werktuigen gold artikel 4.89. Als (ook) aan motorvoertuigen voor het wegverkeer werd afgeleverd, gold artikel 3.19. Voor een type C inrichting gold voor afleveren aan motorvoertuigen ook artikel 3.19, maar bij andere vormen van afleveren gold de Regeling op- en overslag en distributie benzine milieubeheer of golden vergunningvoorschriften. Met deze wijziging is deze onduidelijkheid is de werkingssfeer geüniformeerd en verduidelijkt. Bij opslag in een bovengrondse tank geldt de stage I eis niet. Deze wijze van opslag is overigens vergunning-plichtig.