Paragraaf 3.6.1 Bereiden van voedingsmiddelen - vierde tranche

Uit kennis.vinx.nu
Versie door Han (Overleg | bijdragen) op 17 nov 2015 om 10:05

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar:navigatie, zoeken

Samenvatting

De wijzigingen hebben betrekking op het verplaatsen van het overgangsrecht.

Activiteitenbesluit

In het besluit wordt het volgende artikel gewijzigd:

Artikel 3.131

Aan artikel 3.131 worden drie leden toegevoegd, luidende:

6. Het vierde lid is niet van toepassing indien voor het tijdstip waarop dat artikel op de inrichting van toepassing werd een slibvangput en een vetafscheider zijn geplaatst die op de hoeveelheid afvalwater is afgestemd.

7. Indien op een inrichting voor 1 januari 2008 een besluit als bedoeld in artikel 6.43 van toepassing was en vanuit die inrichting het afvalwater van het vervaardigen of bereiden van voedingsmiddelen werd geloosd zonder behandeling in een vetafscheider en slibvangput die voldoen aan NEN-EN-1825-1 en 2 dan wel op de hoeveelheid afvalwater is afgestemd, geldt voor dat lozen een ontheffing die als maatwerkvoorschrift als bedoeld in het vijfde lid wordt aangemerkt.

8. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op een inrichting waarop van 1 januari 2008 tot 1 januari 2013 het Besluit landbouw milieubeheer, het Besluit mestbassins milieubeheer of het Besluit glastuinbouw van toepassing was.


Activiteitenregeling

In de regeling wordt het volgende artikel gewijzigd:


Artikel 3.103

Aan artikel 3.103 worden drie leden toegevoegd, luidende:

5. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.

6. In afwijking van het vijfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld het vierde lid stellen.

7. In afwijking van het vijfde lid kan het bevoegd gezag indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt overeenkomstig artikel 2.7a, tweede en derde lid, van het besluit bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het eerste lid wel van toepassing is.